Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2207, 15/00011 en 15/00014
Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2207, 15/00011 en 15/00014
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 mei 2015
- Datum publicatie
- 18 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:2207
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:330
- Zaaknummer
- 15/00011 en 15/00014
Inhoudsindicatie
Crisisheffing. Naar het oordeel van het Hof is de wetgever met de wijze waarop hij invulling heeft gegeven aan de pseudo-eindheffing niet getreden buiten de hem toekomende ruime
beoordelingsvrjheid en dienen de door hem gemaakte keuzes te worden gerespecteerd. Er is
derhalve geen sprake van schending van de artikel 14 EVRM en/of artikel 26 IVBPR
Uitspraak
Kenmerken 15/00011 en 15/00014
28 mei 2015
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] , te [vestigingsplaats] belanghebbende,
alsmede op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 14/1920 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft voor het tijdvak maart 2013 aangifte loonheffingen gedaan. In aanvulling daarop heeft zij bij nadere aangifte over dit tijdvak op 31 juli 2013 het bedrag van € 62.275 ‘pseudo-eindheffing hoog loon’ aangegeven en afgedragen.
Tegen deze afdracht heeft belanghebbende bezwaar gemaakt, bij de inspecteur ingekomen op 16 augustus 2013.
De inspecteur heeft bij uitspraak, gedagtekend 4 april 2014, het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
Tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar is door belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 9 december 2014 op dit beroep als volgt beslist, (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank
- verklaart het beroep 14/1920 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 4 april 2014;
- gelast verweerder een teruggaaf te verlenen aan eiseres tot een bedrag van € 52.752;
- gelast verweerder het voor de zaak 14/1920 betaalde griffierecht van € 328 aan eiseres te vergoeden (…)”
Partijen hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld waarbij is verzocht om versnelde behandeling als bedoeld in artikel 8:52 jo 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Het Hof heeft bij beschikking van 9 februari 2015 ingestemd met het verzoek om versnelde behandeling.
Partijen hebben een verweerschrift en nadere stukken ingediend, waarvan een afschrift is verzonden naar de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft onder meer de volgende feiten vastgesteld:
“Eiseres is een vennootschap met activiteiten op het gebied van markt- en opinieonderzoek en het verrichten van consultancywerkzaamheden. [bedrijf] is 100% aandeelhoudster van eiseres.
De grondslag voor de pseudo-eindheffing hoog loon 2013 wordt gevormd door het loon van drie werknemers van eiseres uit 2012. Dit loon bedraagt respectievelijk: € 344.837 (werknemer 1), € 304.697 (werknemer 2) en € 189.687 (werknemer 3).”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog aan toe:
Belanghebbende heeft in 2012 aan twee van de onder 2.1 bedoelde werknemers loon betaald bestaand uit een bonus berekend op een voor 2012 afgesproken te behalen doelstelling. Belanghebbende heeft aan één van de drie bedoelde werknemers in 2013 een uitbetaling gedaan op basis van een (virtueel) aandelenplan, het [naam 1] plan genoemd (hierna: het plan). De deelname aan dit plan is geïnitieerd voorafgaand aan 2012.
De betalingen in 2012 aan de drie werknemers zijn, voor zover relevant, als volgt opgebouwd, waarbij de uitbetaling van de bonus en de uitbetaling op basis van het plan tezamen zijn genoemd:
Werknemer 1 ([naam 2]):
Tijdvak Loon in € cumulatief in € bonus/het plan in €
januari 77.874,19 77.874,19 60.000,00
februari 17.869,67 95.743,86
maart 72.681,65 168.425,51 54.809,00
april 17.871,88 186.297,39
mei 33.436,79 219.734,18
juni 17.871,88 237.606,06
juli 17.871,88 255.477,94
augustus 17.871,88 273.349,82
september 17.871,88 291.221,70
oktober 17.871,88 309.093,58
november 17.871,88 326.965,46
december 17.871,88 344.837,34
Werknemer 2 ([naam 3]):
Tijdvak Loon in € cumulatief in € bonus/het plan in €
januari 37.709,83 37.709,83
februari 55.636,39 93.346,22 81.746,00
maart 204.021,19 297.367,41 198.385,00
april 7.329,43 304.696,84
mei - 304.696,84
Werknemer 3 ([naam 4]:
Tijdvak Loon in € cumulatief in € bonus/het plan in €
januari 38.359,69 38.359,69 25.984,00
februari 12.373,91 50.733,60
maart 12.374,66 63.108,26
april 12.374,75 75.483,01
mei 23.661,47 99.144,48
juni 12.374,75 111.519,23
juli 12.374,75 123.893,98
augustus 12.374,75 136.268,73
september 12.374,75 148.643,48
oktober 12.374,75 161.018,23
november 16.293,75 177.311,98
december 12.374,75 189.686,73
Totaal is in 2013 € 596.735.000 pseudo-loonheffing geheven, opgebracht door 13.400 inhoudingsplichtigen.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of belanghebbende gehouden was met betrekking tot de uitbetaling van het loon aan de drie werknemers pseudo-loonheffing ten bedrage van € 62.275 af te dragen over het tijdvak maart 2013. Subsidiair en meer subsidiair is in geschil of belanghebbende gehouden was tot afdracht van een lager bedrag aan pseudo-loonheffing.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.