Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2267, 11/00917bis

Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2267, 11/00917bis

Inhoudsindicatie

Anoniementarief terecht toegepast; tekortkomingen aangaande gegevens die in de loonadministratie hadden moeten worden opgenomen. Sprake van grove schuld, maar vanwege de financiële omstandigheden en de overschrijding van de redelijke behandelingstermijn worden de boeten verminderd tot nihil. Over het schadevergoedingsverzoek dient de civiele rechter zich te buigen.

Uitspraak

Kenmerk 11/00917bis

21 mei 2015

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerk AWB 10/2093 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 16 oktober 2009 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag opgelegd in de loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB) tot een bedrag van € 188.070. Tegelijk met het vaststellen van deze naheffingsaanslag is bij beschikking een boete van € 86.500 (hierna ook: boete 2005) opgelegd.

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 16 november 2009 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag LB opgelegd tot een bedrag van € 77.470. Tegelijk met het vaststellen van deze naheffingsaanslag is bij beschikking een boete van € 29.365 (hierna ook: boete 2006) opgelegd.

1.2.

Na tegen de hiervoor gemelde naheffingsaanslagen en boeten gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij (in één geschrift vervatte) uitspraken, gedagtekend 18 maart 2010, die naheffingsaanslagen en boeten gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 21 oktober 2011 heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover betrekking hebbend op de boetebedragen;

- vermindert de boetes tot € 80.158 voor 2005 en tot € 27.345 voor 2006;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.”

1.4.

De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde (in één geschrift vervatte) hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 5 december 2011, aangevuld bij brief van 29 januari 2012. Bij op de voet van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van 8 maart 2012 heeft de tweede enkelvoudige belastingkamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep met de overweging dat belanghebbende het verschuldigde griffierecht niet heeft voldaan.

1.5.

Bij uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer van 5 juli 2012 is het daartegen gerichte verzet van belanghebbende gegrond verklaard.

1.6.

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak op verzet van het Hof beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 28 maart 2014, nr. 12/03888, ECLI:NL:HR:2014:699, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

1.7.

Het onderzoek in de zaak is door het Hof vervolgens voortgezet in de stand waarin het zich bevond voordat de onder 1.4 gemelde uitspraak van het Hof is gedaan. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

Op 15 september 2014 is van de inspecteur een pleitnota ontvangen, waarvan een afschrift aan belanghebbende is verstrekt.

1.9.

Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 16 september 2014, waarna het is geschorst en het vooronderzoek is hervat. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.

1.10.

Op 30 oktober 2014, 16 februari 2015 en 2 april 2015 zijn stukken ontvangen van de inspecteur. Op 16 december 2014 is een stuk ontvangen van belanghebbende. Voormelde stukken zijn over en weer aan partijen verstrekt.

1.11.

Het onderzoek ter zitting is hervat op 14 april 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Het Hof ziet aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.

2.2.

Belanghebbende dreef in 2005 en 2006 een onderneming onder de naam [Uitzendbureau A], gevestigd te [Z].

2.3.

In november 2007 is een boekenonderzoek bij belanghebbende gestart om de aanvaardbaarheid van de aangiften LB en OB over de tijdvakken gelegen in periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 te beoordelen. De bevindingen en conclusies van de controlerend ambtenaar zijn neergelegd in een controlerapport van 21 september 2009. Hierin is onder meer opgenomen:

“4.2.3 Geconstateerde gebreken

Van alle werknemers heb ik de kopie van het identiteitsbewijs en de loonbelastingverklaring, voor zover aanwezig, beoordeeld. Hierbij heb ik o.a. de volgende gebreken vastgesteld:

-

Geen handtekening op het identiteitsbewijs (is geen geldig identiteitsbewijs)

-

Geen handtekening op de loonbelastingverklaring

-

Handtekening niet leesbaar of niet vergelijkbaar (met identiteitsbewijs)

-

Identiteitsbewijs later afgegeven dan datum aanvang dienstbetrekking

-

N.a.w.-gegevens niet (volledig) ingevuld op loonbelastingverklaring

-

Geen achterkant van het ID-bewijs aanwezig (gekopieerd)

-

Slechte (onleesbare) kopie identiteitsbewijs

-

Geen tewerkstellingsvergunning

-

Rijbewijs en reisdocument zijn geen geldige identiteitsbewijzen

(…) Tengevolge hiervan blijkt te weinig loonbelasting en premie volksverzekeringen te zijn afgedragen.”

De berekeningen van de naheffing heeft de inspecteur weergegeven in een bijlage bij het rapport.

2.4.

In het in eerste aanleg ingediende verweerschrift van de inspecteur is onder meer opgenomen:

“Het aantal werknemers bedraagt volgens de verzamelloonstaten 2005: 239 personen

(…)

Het aantal werknemers bedraagt volgens de administratie 2006: 183 personen

(…)

Controlerend ambtenaar heeft inzake de loonbelastingverklaringen en identificatiebewijzen de volgende gebreken vastgesteld:

2005

40 werknemers zonder personeelsdossier (dwz: geen loonbelastingverklaring en id-bewijs)

11 werknemers zonder loonbelastingverklaring

13 werknemers zonder id-bewijs

8 werknemers zonder handtekening op de loonbelastingverklaring of niet vergelijkbaar

3 werknemers zonder n.a.w. gegevens op loonbelastingverklaring

5 werknemers met geen dagtekeningsdatum of een datum die na de indiensttreding ligt op de loonbelastingverklaring

3 werknemers met geen of een foutieve geboortedatum op de loonbelastingverklaring

7 werknemers met geen of een foutief sofinummer op de loonbelastingverklaring

4 werknemers zonder geldige id-bewijs

1. werknemer zonder verblijfsdocument

1. werknemer onleesbaar en incompleet id-bewijs

1. werknemer zonder achterkant id-bewijs.

2006

26 werknemers zonder loonbelastingverklaring

5 werknemers zonder id-bewijs

4 werknemers zonder handtekening op de loonbelastingverklaring of niet vergelijkbaar

4 werknemers zonder n.a.w. gegevens op de loonbelastingverklaring

3 werknemers met geen dagtekeningsdatum of een datum die na de indiensttreding ligt op de loonbelastingverklaring

1. werknemers met geen of een foutieve geboortedatum op de loonbelastingverklaring

11 werknemers met geen of een foutief sofinummer op de loonbelastingverklaring

1. werknemers zonder geldige id-bewijs

1. werknemer zonder werkstellingsvergunning

1. werknemer onleesbaar en incompleet id-bewijs

3 werknemers zonder achterkant id-bewijs

Controlerend ambtenaar heeft op basis van de door hem geconstateerde gebreken geconcludeerd tot een naheffing over het jaar 2005 van € 126.842 en over het jaar 2006 van € 40.409. Controlerend ambtenaar heeft de na te heffen bedragen berekend met toepassing van het anoniementarief. Het anoniementarief met brutering komt overeen met het tarief voor de eindheffing (2005:130,4%; 2006 108,3%[)]”.

2.5.

Los van de nageheven bedragen op grond van de hiervoor onder 2.3 en 2.4 genoemde door de inspecteur gestelde gebreken zijn ook met betrekking tot andere door de inspecteur geconstateerde tekortkomingen van belanghebbende bedragen nageheven. Deze andere, thans niet meer in geschil zijnde, correcties zijn door de inspecteur ook (deels) beboet. In het verweerschrift bij de rechtbank heeft de inspecteur het volgende overzicht van de boeten opgenomen:

“Cijfermatig overzicht boete

Jaar 2005 2005 2006 2006

naheffing boete naheffing boete

Meer netto loon 32.092 16.046

Loonbelastingverklaring/ 126.842 63.421 40.409 20.204

Identificatieplicht

Loonheffingskorting 28.135 7.033 36.645 9.161

saldo € 86.500 € 29.365”

2.6.

Bij vonnis van 25 mei 2010 van de rechtbank Utrecht is belanghebbende in staat van faillissement verklaard. Dit vonnis is in hoger beroep bekrachtigd. Belanghebbendes cassatieberoep daartegen is door de Hoge Raad verworpen bij arrest van 17 december 2010. De curator in het faillissement van belanghebbende heeft de rechtbank bij brief van 22 oktober 2010 laten weten de onderhavige procedure niet over te nemen. Desgevraagd heeft belanghebbende ter zitting van het Hof verklaard dat het faillissement bij gebrek aan baten is opgeheven en hij, tezamen met zijn vrouw en twee thuiswonende kinderen, thans van een bijstandsuitkering van € 1.014,20 per maand leeft.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of aan belanghebbende terecht en voor de juiste bedragen naheffingsaanslagen LB zijn opgelegd en of de boeten bij de onderhavige naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. In het bijzonder gaat het erom of het zogenaamde anoniementarief terecht is toegepast.

3.2.

Belanghebbende concludeert – naar het Hof begrijpt – tot vermindering van de naheffingsaanslagen LB voor zover deze zien op de correctie “loonbelastingverklaring/identificatieplicht” (zie onder meer onder 2.4) en vermindering van de boeten tot nihil. Voorts heeft belanghebbende (voor het eerst) in hoger beroep een schadevergoeding ten bedrage van € 3.000.000 gevorderd.

3.3.

In hoger beroep heeft de inspecteur zich nader op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag LB over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 dient te worden verminderd tot € 181.342 en de naheffingsaanslag LB over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 dient te worden verminderd tot € 75.715. Ten aanzien van de boeten stelt de inspecteur zich nader op het standpunt dat deze gematigd dienen te worden tot € 25.000 (2005) respectievelijk € 10.000 (2006). Ten aanzien van de boeten voert hij voorts (en voor het eerst in hoger beroep) aan dat er subsidiair sprake is van grove schuld. Hij betwist tot slot de door belanghebbende gestelde schade.

3.4.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de van het verhandelde ter zitting opgemaakte processen-verbaal.

4 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5 Kosten

6 Beslissingen