Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3048, 14/00575
Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3048, 14/00575
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 28 mei 2015
- Datum publicatie
- 29 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:3048
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:254
- Zaaknummer
- 14/00575
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting. Belanghebbende heeft de stelling dat bij de koop van een aantal bedrijfspanden twee prestaties zijn overeengekomen, de levering van onroerende zaken en het verkrijgen van een gunstig financieringsarrangement. Het Hof oordeelt dat feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de bedoeling van partijen op iets anders gericht was dan de rechten en verplichten die zij in de koopovereenkomst en de akte van levering over en weer hebben gekregen en zijn aangegaan, ook in hoger beroep niet zijn gesteld of gebleken.
Uitspraak
kenmerk 14/00575
28 mei 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X bv] te [Z] , belanghebbende,
gemachtigden: prof. dr. R.M. Freudenthal en mr. J.P.A. Buitenhek (Deloitte Belastingadviseurs B.V.) te Den Haag
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/3535 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 14 juli 2014 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Leiden, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft ter zake van de verkrijging van de onroerende zaken [adres 1] en [adres 2] te [Z] een bedrag van € 534.540 aan overdrachtsbelasting op 14 januari 2013 op aangifte voldaan.
De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak van 1 mei 2013 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 augustus 2014, aangevuld bij brief van 29 oktober 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak, waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’, de navolgende feiten vastgesteld:
“2.1. Eiseres maakt onderdeel uit van de [Y-Groep] . [A bv] , [Y Beheer bv] en [C bv] maken eveneens deel uit van de groep.
[C bv] is eigenaar van het [gebouw 1] aan de [adres 3] te [R] . De [bank 1] had een rekening courant krediet groot € 10.340.000 aan [A bv] cs verstrekt met als dekking (onder meer) het recht van eerste hypotheek op het [gebouw 1] . Een door [D] in opdracht van de [bank 1] opgemaakt taxatierapport houdt in dat het [gebouw 1] per 2 februari 2012 een marktwaarde had van € 6.600.000. De [bank 1] wilde het krediet daarom verlagen.
De [bank 2] (hierna: de [bank 2] ) had een rekening courant faciliteit groot € 50.000.000 aan de groep verstrekt. In verband met de waardevermindering van het onroerend goed dat als onderpand diende, was de [bank 2] voornemens de rekening courant faciliteit te beperken.
De [bank 2] had aan [E bv] (hierna: [E bv] ) een financiering van meer dan € 21.000.000 verstrekt op (onder meer) het [gebouwen 2] (hierna: [gebouwen 2] ). Het [gebouwen 2] betreft een aantal bedrijfspanden gelegen aan de [adres 1] te [Z] en [adres 2] te [Z] . De [bank 2] had het recht van eerste hypotheek op het [gebouwen 2] . [E bv] is op [datum] 2012 failliet verklaard. [curator] is als curator in het faillissement van [E bv] aangesteld.
Een brief van [F] van [Y-Groep] aan [G] van [bank 2] van 23 oktober 2012 houdt onder meer in:
“Bijgaand doe ik U toekomen het schema van afspraken die wij vrijdag 19 oktober jl. hebben gemaakt.
Deze houden in;
1. De [bank 2] verschaft aan het [Y-Groep] een middellang krediet groot € 31.927.000,-- tegen een rente van 4,3% per jaar, 7 jaar vast en een aflossing van 1,7% per jaar. Het krediet wordt tussentijds niet getoetst en de rente noch de aflossing kan gewijzigd worden in de periode van 7 jaar. (…)
4. [Y-Groep] zal het rekening courant dat zij thans met de [bank 2] heeft per direct inkorten met € 12.170.000. (…)
5. Voorts zal [Y-Groep] het RC krediet welke zij heeft bij de [bank 1] op onderpand van het [gebouw 1] aflossen, waardoor de hypotheek van de [bank 1] wordt opgeheven.
6. Tevens koopt [Y-Groep] het pand “ [gebouwen 2] ”, partijen genoegzaam bekend, voor € 9.000.000 kk. Deze koopsom ligt ver boven de werkelijke waarde van het pand, welke koopsom [Y-Groep] bereid is te betalen omdat zij hiervoor het hiervoor vermelde krediet groot € 31.927.000,-- krijgt verstrekt tegen aantrekkelijk voorwaarden.
(…)”
Een taxatierapport van [H taxateurs] van 16 januari 2013 houdt in dat het object [adres 2] te [Z] op 1 november 2012 een marktwaarde van € 2.850.000 had.
Een taxatierapport van [H taxateurs] van 16 januari 2013 houdt in dat het object [adres 1] (de rechtbank begrijpt: [adres 1] ) te [Z] op 1 november 2012 een marktwaarde van € 2.640.000 had.
In november 2012 heeft de [bank 2] een lening van € 10.000.000 verstrekt aan [Y Beheer bv] ter herfinanciering van het [gebouw 1] . Medeschuldenaars zijn [C bv] en [A bv] De rente bedraagt 4,3% per jaar met een rentevastperiode tot 1 januari 2020 en de afsluitprovisie bedraagt 0,25%. De [bank 2] heeft het recht van eerste hypotheek verkregen op het [gebouw 1] .
In november 2012 heeft de [bank 2] een lening van € 11.000.000 verstrekt aan [Y Beheer bv] ter financiering van de aankoop van het [gebouwen 2] en twee percelen grond. Medeschuldenaars zijn [A bv] en eiseres. De rente bedraagt 4,3% per jaar met een rentevastperiode tot 1 januari 2020 en er is geen afsluitprovisie verschuldigd. De [bank 2] heeft het recht van eerste hypotheek verkregen op het [gebouwen 2] en de percelen grond.
Op 26 november 2012 stuurde [F] een e-mailbericht aan notaris [I] en [G] dat onder meer inhoudt:
“(…)
De lening overeenkomst is tot stand gekomen omdat [Y-Groep] bereid is het [gebouwen 2] in [Z] te kopen voor € 9.000.000,-- kk. Zonder deze financiering zou de koopsom aanmerkelijk lager geweest zijn respectievelijk zou [Y-Groep] niet gekocht hebben.
(…)”
Op 6 december 2012 zijn drie vennootschappen van de [Y-Groep] met de [bank 1] overeengekomen dat de kredietfaciliteiten, waaronder de hiervoor onder 2.2 genoemde, zouden worden afgelost.
Een in december 2012 gesloten koopovereenkomst tussen de curator in het faillissement van [E bv] als verkoper en eiseres als koper houdt in dat het [gebouwen 2] alsmede twee percelen bouwgrond voor € 9.000.000 worden gekocht. De rechter-commissaris heeft toestemming verleend voor het aangaan van deze koopovereenkomst.
Bij akte van 13 december 2012 verleden voor [I] , notaris te [S] , heeft ter uitvoering van de koopovereenkomst de levering van voornoemde percelen en het [gebouwen 2] plaatsgevonden. Blijkens de akte van levering bedroeg de koopprijs voor het [gebouwen 2] € 8.909.000. Op 14 januari 2013 heeft eiseres € 534.540 (6% van € 8.909.000) overdrachtsbelasting voldaan.
Een brief van 20 september 2013 van notaris [I] aan [F] houdt in:
“Hierdoor bevestig ik dat wij tijdens het transport van [gebouwen 2] te [Z] d.d. 13 december 2012 gesproken hebben over de waarde in het economische verkeer en de heffing van overdrachtsbelasting. U vertelde mij dat u bereid was meer te betalen omdat de [bank 2] een financieringsarrangement heeft toegezegd. Het belang van de toezegging van de [bank 2] was voor u, mede gezien de marktomstandigheden, bijzonder groot. Ik heb u gewezen op het bepaalde in artikel 9 lid 1 van de Wet Belastingen van Rechtsverkeer op grond waarvan de heffing van de overdrachtsbelasting gelijk is aan de waarde in het economische verkeer, doch ten minste gelijk is aan die van de tegenprestatie.
Naar aanleiding hiervan heeft u tijdens het passeren van de akte contact opgenomen met de heer [J] van de [bank 2] . Tijdens dit telefonisch overleg is tussen de heer [J] en u besproken of de koopsom van negen miljoen euro (€ 9.000.000,00) opgesplitst kon worden in een deel van de koopsom van het onroerend goed en een deel financieringskosten. De heer [J] beaamde dat dit reëel zou zijn, maar dat het niet verstandig was de koopsom te splitsen wegens mogelijke discussie die dit met de curator zou opleveren tengevolge waarvan de overdracht uitgesteld zou dienen te worden. Uit het gesprek met de heer [J] van de [bank 2] en ook blijkens de hypotheekstukken was het mij duidelijk dat de koop van het onroerend goed een onverbrekelijk geheel vormde met het financieringsarrangement van de [bank 2] . Een en ander heeft u ook aan mij verklaard bij het passeren van de akten op 13 december 2012.”
Bij de stukken bevindt zich een door eiseres gemaakte berekening van de waarde van het financieringsarrangement, welke waarde door haar op € 4.358.794 is bepaald.”
Nu tegen deze feitenvaststelling geen grieven zijn gericht, zal ook het Hof van die feiten (en van de door de rechtbank gehanteerde afkortingen) uitgaan.
Het Hof voegt hieraan op grond van de in eerste aanleg ingebrachte stukken nog toe dat de in onderdeel 2.12 van de uitspraak van de rechtbank genoemde koopovereenkomst op 12 december 2012 is ondertekend door de curator en dat de curator voor het transport op 13 december 2012 een schriftelijke volmacht heeft verleend aan een medewerkster van de notaris.
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende onder meer het volgende verklaard:
“Ik heb hier faillissementsverslagen van de curator. Van 29 mei 2012, met de mededeling: “ [bank 2] NV voert onderhandelingen met gegadigden voor de verkoop van de onroerende zaak. “ Van 3 september 2012: “De onderhandelingen tussen [bank 2] en enkele gegadigden voor de koop vorderen.” Van 6 maart 2013: “Voor [Z] en [T] respectievelijk 9 miljoen en 13 miljoen waarmee een deel van de schuld is afgelost. Boedelbedragen voor [Z] en [T] waren € 37.000 en € 13.000.””
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil welk bedrag aan overdrachtsbelasting verschuldigd is ter zake van de verkrijging van het [gebouwen 2] .