Gerechtshof Amsterdam, 11-06-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3994, 14/00165
Gerechtshof Amsterdam, 11-06-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3994, 14/00165
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 juni 2015
- Datum publicatie
- 7 oktober 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:3994
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1172, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/00165
Inhoudsindicatie
Artikel 239 van het CDW in samenhang met artikel 905, eerste lid, van het UCDW.
Belanghebbende heeft 27 aangiften ten invoer gedaan voor scheepscasco’s. Gesteld noch gebleken is dat de inspecteur de aangiften niet had mogen aanvaarden omdat daarin de vereiste vermeldingen ontbraken. Op de inspecteur rust niet de verplichting om de juistheid van de vermeldingen in de door hem aanvaarde aangiften te verifiëren. Het niet verifiëren van de aanvaarde aangiften vormt naar het oordeel van het Hof geen bijzondere situatie in de zin van artikel 239 van het CDW en artikel 905 van de UCDW. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Uitspraak
kenmerk 14/00165
11 juni 2015
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/1835 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft bij beschikking met dagtekening 13 februari 2013 een op de voet van artikel 239 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) ingediend verzoek om terugbetaling van de douanerechten, die met een uitnodiging tot betaling van 27 april 2012 voor een bedrag van € 617.498,87 zijn nagevorderd, afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen deze beschikking op de voet van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 14 februari 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende
ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 12 maart 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2015. Het onderzoek in deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaak met kenmerk 13/00397 alsmede de zaken met de kenmerken 13/00398 en 13/00399. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’:
“2.1. Eiseres heeft in de periode van 1 mei 2009 tot en met 24 september 2009 27 aangiften ten invoer gedaan voor scheepscasco’s. Eiseres heeft in deze aangiften voor deze goederen telkens de goederencode 8901 90 10 van de gecombineerde nomenclatuur (GN) opgegeven.
Verweerder heeft in februari en maart 2012 bij eiseres een controle na de invoer (cni) uitgevoerd als bedoeld in artikel 78 van het CDW. Verweerder is afgeweken van de aangiften en heeft zich op het standpunt gesteld dat de scheepscasco’s ingedeeld moeten worden onder goederencodes 8901 90 99, 8901 20 90 en 8901 90 91. Vervolgens is de utb van € 617.498,87 uitgereikt.“
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil of belanghebbende voldoet aan de voorwaarden die artikel 239 CDW, gelezen in samenhang met artikel 905, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening CDW (hierna: UCDW), stelt om voor terugbetaling of kwijtschelding in aanmerking te komen, zoals belanghebbende stelt, doch de inspecteur bestrijdt. Zo het gelijk aan belanghebbende is dient het verzoek, gelet op de hoogte van het belastingbedrag, door de inspecteur te worden voorgelegd aan de Europese Commissie.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.