Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4071, 14/00762 en 14/00763

Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4071, 14/00762 en 14/00763

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 mei 2015
Datum publicatie
14 januari 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:4071
Formele relaties
Zaaknummer
14/00762 en 14/00763
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 43

Inhoudsindicatie

Aansprakelijkstelling voor omzetbelastingschulden van een lichaam waarmee belanghebbende in de tijdvakken waarop die schulden betrekking hebben in een fiscale eenheid voor de omzetbelasting was gevoegd. Geen strijd met Europeesrechtelijk rechtszekerheids- en evenredigheidsbeginsel. Ter zake van aansprakelijkstelling voor boete heeft ontvanger niet toereikend gesteld dat het belopen daarvan aan belanghebbende was te wijten.

Uitspraak

kenmerk 14/00762 en 14/00763

28 mei 2015

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[B] B.V. te Ursem, belanghebbende,

gemachtigde: drs. M.J.M.A. Toet (RSM Niehe Lancée Kooij Belastingadviseurs N.V. te Haarlem,

tegen de uitspraak van 1 september 2014 in de zaken met kenmerk HAA 14/139 en HAA 14/140 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank)

in het geding tussen

belanghebbende

en

de ontvanger van de Belastingdienst, kantoor Hoorn, de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Omtrent het verloop van de procedure tot aan de uitspraak van de rechtbank is in die uitspraak (waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiseres’, en de ontvanger als ‘verweerder’) het volgende vermeld:

“Zaak HAA 14/139

Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 26 juli 2012 aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde naheffingsaanslag omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2012 ten name van de fiscale eenheid voor de heffing van omzetbelasting [A] B.V. en [B] B.V. c.s. (hierna: de fiscale eenheid) tot een bedrag van € 277.280. In dit bedrag is invorderingsrente begrepen.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 november 2013 het bezwaar ongegrond verklaard.

Zaak HAA 14/140

Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 20 november 2012 aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2012 ten name van de fiscale eenheid tot een bedrag van € 349.481.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 november 2013 het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd tot € 107.192 en het bezwaar ongegrond verklaard.

Beide zaken

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2014 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen [AP] , bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [C] , [D] en mr. [E] . De onderhavige beroepen zijn gelijktijdig behandeld met de beroepen van [A] B.V. (zaken HAA 14/141 en HAA 14/142).”

1.2.

Bij uitspraak van 1 september 2014 heeft de rechtbank het beroep in de zaak HAA 14/139 (Hof: 14/00762) ongegrond verklaard en het beroep in de zaak HAA 14/140 (Hof: 14/00763) gegrond verklaard doch uitsluitend voor zover is verzuimd een proceskostenvergoeding toe te kennen; de rechtbank heeft in die zaak aan belanghebbende een vergoeding van de proceskosten in bezwaar van € 243 en in beroep van € 243,50 toegepast en de ontvanger opgedragen het griffierecht in die zaak te vergoeden.

1.3.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 7 oktober 2014, aangevuld bij brief van 18 november 2014. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft gerepliceerd, waarop de ontvanger heeft gedupliceerd.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2015. De zaken van belanghebbende zijn, evenals bij de rechtbank, gelijktijdig behandeld met die van [A] B.V. (met kenmerken 14/00764 en 14/00765) betreffende gelijkluidende aansprakelijkstellingen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld:

“1. Met ingang van 11 oktober 1996 is de fiscale eenheid vastgesteld. [A] B.V. is per 5 december 1996 opgenomen in de fiscale eenheid. Eiseres is per 20 oktober 2003 opgenomen in de fiscale eenheid. Tot 8 mei 2012 (de datum van faillissement) waren [F] .V. en [G] B.V. onderdeel van de fiscale eenheid. Tot 15 mei 2012 (de datum van faillissement) was [H] B.V. onderdeel van de fiscale eenheid.

2. Met dagtekening 29 mei 2012 is aan de fiscale eenheid een naheffingsaanslag omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2012 opgelegd van € 276.463.

3. Met dagtekening 28 augustus 2012 is aan de fiscale eenheid een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2012 opgelegd van € 349.481. In het kader van het bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling is tevens gesteld dat de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2012 tot een te hoog bedrag is opgelegd. De inspecteur heeft bij verminderingsbeschikking van 12 juli 2013 die naheffingsaanslag verlaagd tot € 107.192.”

2.2.

Tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, zijn door partijen geen bezwaren ingebracht.

2.3.

In aanvulling hierop stelt het Hof de navolgende feiten vast.

2.3.1.

Als onderdeel van bijlage 3 bij het verweerschrift in hoger beroep van de ontvanger in de zaak met kenmerk 14/00765 betreffende [A] B.V. is een schermprint van archiefgegevens betreffende de aan de fiscale eenheid opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tweede kwartaal 2012 opgenomen, waaruit blijkt dat in het bedrag van de naheffingsaanslag van € 349.481,00 een bedrag aan enkelvoudige belasting van € 344.500,00 en een bedrag aan boete van € 4.981,00 was begrepen. Tevens blijkt uit die schermprint dat de bij uitspraak op bezwaar toegepaste vermindering van de aansprakelijkstelling met € 242.289,00 voor een bedrag van € 239.469,00 betrekking had op enkelvoudige belasting en voor een bedrag van € 2.820,00 op de boete.

2.3.2.

Ter zitting van het Hof is namens belanghebbende onder meer het volgende verklaard:

“ [A] BV is een klassieke holding. De vermogensbestanddelen, zoals het onroerend goed, zitten in [B] BV. Beide BV’s worden uiteindelijk voor 100% gehouden door [AP] . In de fiscale eenheid zitten dus twee holdings die zustermaatschappijen zijn. De werkmaatschappijen hingen alle onder [A] BV. [AP] was de directeur van [A] BV; die holding was weer directeur van de werkmaatschappijen. [B] BV verhuurde onroerend goed aan de werkmaatschappijen.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals voor de rechtbank is in geschil of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld.

3.2.

Belanghebbende verdedigt primair dat de aansprakelijkstellingen in strijd zijn met het recht van de Europese Unie, en met name met de communautaire beginselen van evenredigheid en rechtszekerheid. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zij niet aansprakelijk kan worden gesteld voor omzetbelastingschulden van vennootschappen met wie zij op het tijdstip van de aansprakelijkstelling niet meer in een fiscale eenheid voor de omzetbelasting was verenigd.

3.3.

De inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende betwist.

3.4.

Voor de verdere inhoud van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding en de processen-verbaal van de zittingen in eerste en tweede aanleg.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing