Gerechtshof Amsterdam, 01-09-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4101, 14/00119
Gerechtshof Amsterdam, 01-09-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4101, 14/00119
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 1 september 2015
- Datum publicatie
- 14 oktober 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:4101
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:758
- Zaaknummer
- 14/00119
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking is rechtmatig genomen. Belanghebbende heeft niet voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 47 van de AWR. Daarbij heeft het Hof een getuigenaanbod van belanghebbende gepasseerd.
Uitspraak
Kenmerk 14/00119
1 september 2015
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/3178 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 17 september 2012 met betrekking tot de over het jaar 2009 op te leggen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vastgesteld (verder de Informatiebeschikking).
Na tegen de Informatiebeschikking door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 4 juni 2013, die beschikking gehandhaafd.
Op het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank - bij uitspraak van 15 januari 2014 - als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond en
- stelt eiser in de gelegenheid om binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak te voldoen aan de in de beschikking van 17 september 2012 opgenomen verplichtingen.”
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende (digitaal) ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 februari 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 1 juli 2015 zijn digitaal nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof van belanghebbende op 16 juli 2015 een digitaal bericht ontvangen. Voor het Hof vormde dit digitale bericht geen reden om het onderzoek te heropenen (zie r.o. 5.3 hierna).
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“2.1. Eiser, geboren in 1948, is gehuwd met [Y] , geboren in 1947.
Tot de stukken behoort:
- een afdruk van een microfiche [Hof: verder het renseignement], afkomstig van de Kredietbank Luxembourg met de vermelding:
[00-123456] ... VUE [voornaam X] [X] - [Y] 23.170,22;
- een ambtsedige verklaring van 2 augustus 2013 [Hof: in proces-verbaalvorm] van een medewerker van de Belastingdienst FIOD [Hof: [A] ] waarbij deze aangeeft dat slechts één persoon als mogelijke rekeninghouder in aanmerking komt, te weten eiser [verder het PV van identificatie].
Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2009 melding gemaakt van banktegoeden, maar niet van in het buitenland aangehouden rekeningen.
Verweerder heeft over eerdere jaren dan 2009 inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen geheven terzake van inkomsten uit buitenlandse bankrekeningen. Verweerder heeft nog geen uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de over die jaren opgelegde belastingaanslagen.
Op 8 juni 2012 heeft verweerder met betrekking tot het belastingjaar 2009 vragen gesteld aan eiser. Deze heeft op 24 juni 2012 geantwoord dat hij geen bankrekening in het buitenland had aangehouden en daarom de gestelde vragen niet kon beantwoorden. In aansluiting hierop heeft verweerder de in geschil zijnde beschikking genomen met herhaling van de gestelde vragen.
Op 11 november 2013 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat eiser en zijn echtgenote op verbeurte van een dwangsom moeten voldoen aan het nakomen van de verplichtingen op grond van het bepaalde in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Eiser en zijn echtgenote hebben aansluitend contact gezocht met [KB-Lux].”
Van de bovenstaande door de rechtbank vastgestelde feiten heeft belanghebbende bestreden dat het renseignement afkomstig is van de Kredietbank Luxembourg (verder KB-Lux). Het Hof zal derhalve uitsluitend van de overige door de rechtbank vastgestelde feiten uitgaan. Het Hof voegt daaraan nog het volgende toe.
Op 8 juni 2012 stuurde de inspecteur belanghebbende de volgende brief (verder de Vragenbrief):
“Voor het jaar 2009 ga ik binnenkort aanslagen Inkomstenbelasting/ premievolksverzekeringen aan u opleggen. In het verleden zijn u vaker vragen gesteld over vermogen dat in het buitenland wordt aangehouden. Ik neem daarom aan dat u weet dat u betrokken bent in het rekeningenproject. In deze brief zet ik mijn onderzoek naar het vermogen in het buitenland voort. Ik wil u daarom vragen stellen over het door u en/of uw partner aanhouden van vermogen in het buitenland.
Feiten
Ik beschik over de volgende gegevens waaruit blijkt dat u en/of uw partner tenminste één bankrekening aanhoud(t)en) of heeft/ hebben aangehouden in het buitenland. Ik heb u of uw partner hier al eerder schriftelijk over geïnformeerd.
Rekeningnummer: |
[123456] |
Bank: |
[KB-Lux] |
Saldo per 31-01-1994: |
€ 10.514 |
De FIOD heeft de gegevens, vermeld op het microfiche over de rekeninghouder, vergeleken met onder andere gegevens van de Belastingdienst welke gebaseerd zijn op het bevolkingsregister. Uit die analyse komt u en/of uw partner naar voren als rekeninghouder(s).
Vragen
1. Is deze bankrekening in 2009 nog steeds door u aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2009?
3. Zo nee, waar wordt het eerder op [KB-Lux]-rekening gestalde vermogen in 2009 aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2009?
5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?
6. Heeft u nog andere buitenlandse bankrekeningen, waar geen opgaaf van gedaan is?
7. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en)(in kopie) voor deze jaren te overleggen.
Ik zie het antwoord op de gestelde vragen c.q. de door mij verzochte bescheiden graag tegemoet binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief.”
Belanghebbende antwoordde op de Vragenbrief als volgt:
“[…] Ik heb geen bankrekening in het buitenland aangehouden. Dit is de reden dat ik de door u gestelde vragen niet kan beantwoorden.”
In de Informatiebeschikking staat onder meer:
“In verband met het behandelen van uw aangift[e] inkomstenbelasting- premie volksverzekeringen over het jaar 2009 is u verzocht om inlichtingen en/of (de inhoud van) gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor uw belastingheffing. U hebt niet of niet geheel aan deze informatieverzoeken voldaan, terwijl u daar op grond van de artikelen 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wel toe verplicht bent.
Het gaat om de volgende vragen en verzoeken inzake het buitenlandse vermogen bij [KB-Lux]:”,
waarna nagenoeg dezelfde vragen opgesomd werden als hierboven onder 2.2 staan weergegeven; met dien verstande dat vraag 6 ontbrak en dat onder 3 niet ‘de KB-Lux-rekening’ maar abusievelijk ‘de Lanschot rekening’ stond vermeld.
De Informatiebeschikking vervolgde hierna met:
“Nu u niet adequaat op ons verzoek hebt gereageerd, ontvangt u hierbij deze informatie-beschikking (ex artikel 52a van de Algemene wet rijksbelastingen).
U kunt er naar aanleiding van deze beschikking voor kiezen alsnog de gevraagde informatie te verstrekken, In dat geval verzoek ik u met mij contact op te nemen om een termijn daarvoor af te spreken.”
In het PV van identificatie (zie 2.2 rechtbankuitspraak) verklaart [A] (accentuering door [A] aangebracht):
“Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:
1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de naam(en): [voornaam X] [X] - [Y]
2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux [*] sprake is van gehuwden ten tijde van het afsluiten van de rekening. In casu [voornaam X] [X] gehuwd met [Y] .
3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt één hit voor, waarbij [X] de partner is van [Y] . Dit is [X] , geboren op [..-..-] 1948, met sofinummer [...] , gehuwd met [Y] .
4. In het BVR-bestand zie ik dat de eerste voornaam van [X] is: [voornaam X]
5. Verder zie ik in het BVR-bestand dat de huwelijkse staat vermoedelijk is ingegaan per 12-11-1979.
Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, komt één persoon als rekeninghouder in aanmerking, zijnde [X] gehuwd met [Y] , zoals die onder voornoemd punt 3. staat vermeld.”
[*] zie r.o. 5.5.5 hierna.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de Informatiebeschikking terecht is vastgesteld.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.