Gerechtshof Amsterdam, 03-11-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4754, 13/00729
Gerechtshof Amsterdam, 03-11-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4754, 13/00729
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 3 november 2015
- Datum publicatie
- 18 november 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:4754
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2013:10186
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2873, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13/00729
Inhoudsindicatie
Artikel 181bis UCDW; artikel 68 CDW; artikel 78 CDW; artikel 29 CDW
Belanghebbende heeft in de jaren 2009 en 2010 aangiften gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van textielproducten en schoeisel. Naar aanleiding van een controle wil de inspecteur met toepassing van artikel 181bis UCDW afwijken van de op aangifte aangeven transactiewaarden wegens gegronde twijfel aan de juistheid van die waarden. Het Hof is van oordeel dat artikel 181bis UCDW toepassing mist omdat dit artikel enkel betrekking heeft op een situatie als bedoeld in artikel 68 CDW (verificatie-fase van aangiften) en niet op een situatie als bedoeld in artikel 78 CDW (controle na invoer). Bij die stand van zaken dient de inspecteur aan de hand van de gewone regels van stellen en bewijzen aannemelijk te maken dat de transactiewaarden onjuist zijn. Daarin slaagt hij niet, mede omdat hij geen enkel inzicht heeft verschaft in de kwaliteit van de ingevoerde goederen. Het hoger beroep is gegrond. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank.
Uitspraak
kenmerk 13/00729
3 november 2015
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/2899 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 19 januari 2012 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor een bedrag van € 49.530,79 aan douanerechten. De utb ziet op door belanghebbende op eigen naam en voor eigen rekening gedane invoeraangiften in de periode van 20 februari 2009 tot en met 27 april 2010.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 13 juni 2012, het bezwaar afgewezen.
Bij uitspraak van 4 november 2013 heeft de rechtbank het tegen deze uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, bij het Hof ingekomen op 28 november 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Een regiezitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2014. Van het verhandelde ter regiezitting is een proces-verbaal opgemaakt en aan partijen verzonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld, waarbij belanghebbende wordt aangeduid als “eiseres” en de inspecteur als “verweerder”:
“2.1. In 2011 heeft het Landelijk Waardeteam (hierna: LWT) onderzoek gedaan naar de aangiften voor het brengen in het vrije verkeer die eiseres in de loop van 2009 en 2010 heeft gedaan voor textielproducten en schoeisel. 24 van de onderzochte aangiften heeft eiseres gedaan op eigen naam en voor eigen rekening. Bij brief van 23 september 2011 heeft verweerder een verzoek gedaan om nadere informatie als bedoeld in artikel 181bis van de Toepassingsverordening Communautair douanewetboek (hierna: TCDW). Naar aanleiding van deze brief heeft eiseres afschriften van tien Sales Contracts overgelegd en een afschrift van één Sales Confirmation.
Op 25 oktober 2011 heeft verweerder eiseres op de hoogte gebracht van zijn voornemen om een utb op te leggen. Naar aanleiding van dit voornemen en het concept-controlerapport heeft op 6 december 2011 een gesprek plaatsgehad tussen (vertegenwoordigers van) eiseres en verweerder. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een controlerapport van 21 december 2011. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“1 Reikwijdte van de controle
(…)
Het onderzoek is beperkt tot het volgende element van de aangiften:
- de juistheid van de douanewaarde in aangiften die betrekking hebben op de hoofdstukken 61, 62 en 64 uit het Geharmoniseerd Systeem (kleding en toebehoren [andere] van brei of haakwerk en schoeisel).
(…)
Directe vertegenwoordiging
[X] is opgetreden als aangever/vertegenwoordiger voor haar opdrachtgevers (importeurs) bij het doen van een groot deel van de aangiften. Tussen [X] en deze importeurs (genoemd onder punt 3.2 van dit rapport) zijn overeenkomsten inzake Directe Vertegenwoordiging (DV) getekend, op grond van artikel 5, Verordening (E.E.G.) nr. 2913/92 (hierna: CDW), waarbij de importeurs worden aangemerkt als aangever en [X] als vertegenwoordiger voor deze importeurs. Voor een deel van de aangiften heeft [X] aangifte gedaan op eigen naam en voor eigen rekening.
(…)
3 Bevindingen
Aangegeven douanewaarde
Geconstateerd is dat de douanewaarde in de controleperiode voor alle zendingen vastgesteld is met gebruikmaking van de transactiewaardemethode bedoeld in artikel 29 CDW, juncto artikel 147 Verordening (E.E.G.) nr. 2454/93 (hierna: TVo). Als basis voor de aangegeven douanewaarde dienen de facturen tussen de expediteurs/leveranciers en importeurs.
(…)
4 Vaststelling douanewaarde
Methode vaststellen douanewaarde
Tijdens de controle is geconstateerd dat de douanewaarde voor alle zendingen in de controleperiode is vastgesteld is met gebruikmaking van de transactiewaardemethode als bedoeld in artikel 29 CDW, juncto artikel 147 TVo. Als basis voor de aangegeven douanewaarde dienen de facturen tussen de leveranciers en importeurs. Bij controle op de prijzen van de goederen, aan de hand van de overgelegde facturen, is geconstateerd dat de stuksprijs alsmede de prijs per kilogram netto gewicht van de vermelde goederen (extreem) laag is.
Het is niet aannemelijk dat de stuksprijs van de goederen tegen de in de facturen vermelde waarden zijn verkocht, omdat:
-ondanks de lage stuksprijzen veelal de leveringsvoorwaarde CIF of DDU is gebruikt. Dit impliceert dat de stuksprijzen ook de vrachtkosten en verzekeringskosten omvatten. De “kale” stuksprijs is dan nog lager;
-statistische gegevens omtrent de gemiddelde (inkoop)prijzen van de goederen veel hoger zijn.
Om deze redenen heeft de Douane gegronde twijfel, als bedoeld in artikel 181bis TVo, over de aangegeven douanewaarden. Op grond van artikel 178, lid 4 TVo is de aangever aansprakelijk voor:
-de juistheid en volledigheid van de in de aangifte verstrekte gegevens;
-de echtheid van de tot staving van die gegevens overgelegde stukken;
-het verstrekken van alle bijkomende inlichtingen of documenten die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de douanewaarde van de goederen.
De bij de aangiften behorende facturen, die in de invoerdossiers van [X] zijn aangetroffen, zijn op juistheid gecontroleerd. Gebleken is dat de stuksprijs van de textiel en de schoeisel (extreem) laag is.
De Douane heeft aanvullende informatie opgevraagd bij de aangever en/of importeur overeenkomstig artikel 178, lid 4 TVo. De hierna ontvangen aanvullende informatie heeft de gegronde twijfel niet weggenomen. Omdat gegevens omtrent een eventuele (andere) bruikbare transactie, zoals bedoeld in artikel 29 CDW ontbreken, wordt de douanewaarde voor de goederen vervolgens bepaald aan de hand van één van de overige methoden genoemd in artikel 30 of 31 CDW, toe te passen in een verplichte volgorde.
(…)
Nu andere methoden niet bruikbaar bleken, dient de douanewaarde te worden vastgesteld met de methode van redelijke middelen, zoals genoemd in artikel 31 CDW, waarbij de methode van soortelijke goederen (artikel 30, lid 2, letter b, CDW) soepel wordt toegepast.
De douanewaarde is conform artikel 31, lid 1 CDW vastgesteld op basis van gemiddelde waarden die in de Gemeenschap bekend zijn van soortgelijke goederen die in het vrije verkeer van de Gemeenschap zijn gebracht. Hiertoe is gebruik gemaakt van een referentielijst met richtwaarden, per goederencode en per land van oorsprong.
Referentielijst
De referentielijst is samengesteld uit zes bronnen: gegevens uit het Nederlandse Sagitta Invoersysteem (DSI) 2008/2009, uit DSI 2010, uit de vergelijkbare Duitse Invoerdatabank (aangeduid als Zora) 2009, Zora 2010, uit CBS gegevens 2009 en uit CBS gegevens 2010. De waarden uit deze bronnen betreffen zogenaamde CIF-waarden grens Gemeenschap of statistische waarden bij invoer.
Teneinde inhoud te geven aan het begrip “redelijke” is voor de vaststelling van de douanewaarde altijd uitgegaan van de laagste van de zes mogelijke waarden.
De aangiften, waarvan de aangegeven douanewaarde hoger is dan de laagste waarde van de zes genoemde bronnen, zijn niet in de correctie(s) betrokken.
(…)”
Tot de stukken van het geding behoort een stuk getiteld “Bijlage III Brief ODB 2008”. Dit is een brief van de Douane Rotterdam, kantoor Laan op Zuid aan Deelnemers overleg Douane/Bedrijfsleven van 12 augustus 2008 waarin wordt gewaarschuwd voor invoeren van textiel/schoeisel uit China met een extreem lage douanewaarde.”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep houdt partijen verdeeld de vraag of de inspecteur de door belanghebbende gehanteerde transactiewaarde kan verwerpen, met toepassing van artikel 181bis van Verordening 2454/93 (hierna: UCDW), omdat de inspecteur wegens gegronde twijfel er niet van overtuigd is dat deze waarde overeenkomt met de in artikel 29 van het CDW omschreven totale betaalde of te betalen prijs. Zo deze vraag bevestigend wordt beantwoord houdt partijen verdeeld of de douanewaarde juist is vastgesteld. Niet is meer in geschil dat de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft ingediend.
Voor de standpunten van partijen en voor de stellingen wordt verwezen naar de stukken van het geding waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.