Gerechtshof Amsterdam, 08-01-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:627, 13/00092
Gerechtshof Amsterdam, 08-01-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:627, 13/00092
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 8 januari 2015
- Datum publicatie
- 4 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2015:627
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:318, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13/00092
Inhoudsindicatie
Na vernietiging van een eerste UTB door het Hof heeft de inspecteur voor dezelfde douaneschuld een nieuwe (tweede) UTB uitgereikt aan belanghebbende. In hoger beroep oordeelt het Hof, anders dan de rechtbank, dat de tweede UTB tijdig is uitgereikt. De termijn van drie jaar die artikel 221, lid 3, CDW stelt voor het uitreiken van een UTB wordt geschorst door het instellen van beroep in de zin van artikel 243 CDW. Onder het Unierechtelijke begrip ‘beroep’ dient de gehele nationale bezwaar- en beroepsprocedure te worden verstaan, inclusief het hoger beroep en cassatieberoep. Het Hof acht aannemelijk dat de inspecteur de oorspronkelijke boeking in stand heeft gelaten. Zo dit anders mocht zijn was de inspecteur op grond van artikel 217, lid 1, CDW gehouden opnieuw tot boeking over te gaan, daar de mededelingstermijn nog niet was verstreken.
Uitspraak
kenmerk 13/00092
8 januari 2015
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst Douane, de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/630 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
de inspecteur
en
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigden mr. R.G.A. Tusveld en A.C.M. Stoop.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 6 juli 2011 aan belanghebbende een uitnodiging tot
betaling (hierna: UTB ) uitgereikt voor een bedrag van € 638.992,93 aan douanerechten.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 9 januari
2012, de UTB gehandhaafd.
Bij uitspraak van 28 december 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende
ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de UTB vernietigd, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 874 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 304 vergoedt.
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 februari 2013. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2014. Van het
verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.8 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1.Eiseres oefent een transportbedrijf uit.
In de jaren 2002 tot en met 2005 heeft eiseres op eigen naam en voor eigen rekening aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van goederen in opdracht van [A] B.V. Eiseres heeft hierbij gebruik gemaakt van de gegevens die [A] B.V. heeft verstrekt.
In 2005/2006 heeft een controle na invoer (hierna: cni) plaatsgevonden bij [A] B.V. Naar aanleiding van de cni is op 9 januari 2007 de eerste utb aan eiseres opgelegd.
Deze rechtbank heeft de eerste utb bij uitspraak van 3 april 2009 (AWB 08/1021) vernietigd. In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam bij uitspraak van 27 januari 2011 (P09/00357) de uitspraak van deze rechtbank bevestigd. Tegen de uitspraak in hoger beroep is geen cassatieberoep ingesteld.
De gemachtigde van eiseres heeft op 14 maart 2011 telefonisch contact opgenomen met verweerder om te informeren naar de afwikkeling van de uitspraak van het gerechtshof.
Bij brief van 18 maart 2011 heeft verweerder aan eiseres het voornemen bekend gemaakt om een nieuwe (tweede) utb uit te reiken. Bij brief van 22 maart 2011 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiseres medegedeeld dat de eerste utb is vernietigd, dat de douaneschuld is verminderd tot de aangiften die zijn ingediend in de periode 3 augustus 2004 tot en met 24 februari 2005 en dat het voornemen bestaat om een tweede utb op te leggen. Bij de brief heeft verweerder een kopie overgelegd van de brief van 18 maart 2011 aan eiseres.
Op 24 maart 2011 heeft de gemachtigde van eiseres telefonisch contact opgenomen met verweerder om een afspraak te maken om de zienswijze van eiseres ten aanzien van het voornemen mondeling kenbaar te maken.
Op 5 april 2011 heeft verweerder de gemachtigde van eiseres verzocht de zienswijze schriftelijk kenbaar te maken. Bij brief van 14 april 2011 heeft de gemachtigde aan dit verzoek voldaan.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof primair in geschil of de mededeling van het geboekte bedrag binnen de termijn van drie jaar, als bedoeld in artikel 221, derde lid, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW), heeft plaatsgevonden. Meer in het bijzonder is daarbij in geschil of genoemde termijn wordt geschorst door het instellen van hoger beroep, voor de duur van de appelprocedure.
Subsidiair is tussen partijen in geschil of de UTB moet worden vernietigd, omdat het daarop vermelde bedrag niet overeenstemt met het bedrag van de oorspronkelijke boeking dan wel – zo er aan de UTB een nieuwe boeking ten grondslag zou liggen – omdat de boeking buiten de geldende boekingstermijn heeft plaatsgevonden.
Meer subsidiair is in geschil of de UTB dient te worden vernietigd omdat de geboekte douaneschuld niet onmiddellijk na de boeking aan belanghebbende is meegedeeld.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.