Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1107, 15/00257

Gerechtshof Amsterdam, 23-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1107, 15/00257

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 februari 2016
Datum publicatie
30 maart 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:1107
Zaaknummer
15/00257

Inhoudsindicatie

Digitaal kenteken parkeren. Belanghebbende voert abusievelijk een verkeerd kenteken in, waardoor er een naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd. Naar het oordeel van het Hof is de naheffingsaanslag niet herroepen vanwege aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, waardoor belanghebbende geen aanspraak kan maken op vergoeding van de door hem in de bezwaarfase gemaakte kosten van juridische bijstand.

Uitspraak

kenmerk 15/00257

23 februari 2016

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar,

tegen

de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 14/3627 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 8 april 2015 in het geding tussen

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar,

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is op 21 maart 2014 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam opgelegd (verder de Naheffingsaanslag) ten bedrage van € 57,90 (€ 2,40 aan parkeerbelasting verhoogd met een bedrag van € 55,50 aan kosten ter zake van het opleggen van de Naheffingsaanslag).

1.2.

Na tegen de Naheffingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 5 mei 2014 het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag vernietigd en het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de kosten in bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 8 april 2015 als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar voor zover daarbij het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen;

- veroordeelt verweerder in de door eiser in verband met het bezwaar gemaakte proceskosten van € 244;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat de uitspraak op bezwaar voor het overige in stand blijft;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de door eiser in verband met het beroep gemaakte proceskosten van € 490,-.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 12 mei 2015. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 5 januari 2016 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2016. Belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van een auto met [kentekennummer a] (hierna: het Voertuig).

2.2.

Op 21 maart 2014 heeft belanghebbende omstreeks 11:40 uur het Voertuig geparkeerd op de Saskia van Uijlenburgkade 79 ter hoogte van nummer 79, te Amsterdam (hierna: de Locatie).

2.3.

Op de Locatie was belanghebbende ingevolge de Verordening Parkeerbelastingen 2014 en de daarbij behorende Tarieventabel 2014 van de gemeente Amsterdam (verder de Verordening Parkeerbelastingen) voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd.

2.4.

Vanaf 1 juli 2013 geldt in Amsterdam zogenaamd digitaal parkeren. Het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit op grond van de Verordening parkeerbelastingen 2014 en Parkeerverordening 2013 (hierna: het Aanwijzingsbesluit), luidt, voor zover van belang, als volgt:

“I. Alleen tegen voldoening van de belasting, als vermeld in artikel 1, onder a van de Verordening Parkeerbelastingen 2014, mag worden geparkeerd op de parkeerapparatuurplaatsen […] die voldoening moet mede geschieden met inachtneming van het tijdstip en de wijze waarop een en ander is aangegeven in de voorschriften die op of bij de parkeerapparatuur staan vermeld of uit de parkeerapparatuur blijken […]

II. Bij voldoening van de parkeerbelasting moet het kenteken worden opgegeven van het in het desbetreffende gebied te parkeren voertuig. Daarnaast dienen de overige voorschriften die op de /het door de gemeente uitgegeven parkeerkaart/betaalbewijs, dan wel op de parkeerapparatuur zijn gesteld in acht te worden genomen;”

Op de parkeerautomaat is vermeld dat men verplicht is het juiste kenteken in te voeren. Tevens is aangegeven dat indien per abuis een verkeerd kenteken wordt ingevoerd, men de transactie dient te beëindigen en opnieuw dient op te starten met het juiste kenteken omdat anders een naheffingsaanslag kan worden opgelegd. Op de parkeerautomaat is tevens vermeld dat er geen parkeerkaartje meer uit de automaat komt omdat het niet nodig is deze achter de ruit te plaatsen. Er kan een betalingsbewijs worden uitgeprint voor de eigen administratie.

2.5.

Belanghebbende heeft omstreeks 11:40 uur bij een parkeerautomaat voor het parkeren op de Locatie tot 14:20 (hierna: het Parkeren) een bedrag van € 5,40 betaald. In plaats van het kenteken van het Voertuig heeft belanghebbende ‘ [kentekennummer b] ’ ingevoerd. De automaat printte vervolgens het volgende betaalbewijs:

BETAALBEWIJS

Voor uw eigen administratie

Betaald van

: 21-3-2014 11:40

Betaald tot

: 21-3-2014 14:20

Bedrag

: € 5,40

Kenteken

: [kentekennummer b]

Automaat

: 15282

Ticketnummer

: 6303

2.6.

Op 21 maart 2014 heeft de heffingsambtenaar (de parkeercontroleur) om 13:41 uur geconstateerd dat het voertuig op de Locatie stond geparkeerd en de litigieuze naheffingsaanslag opgelegd.

2.7.

Bij uitspraak op bezwaar van 5 mei 2014 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen:

De overwegingen

Sinds 01/07/2013 is de parkeerder verplicht zijn kenteken in te voeren en worden hiervan de parkeerrechten digitaal geregistreerd. Op de parkeerautomaat wordt dan ook duidelijk vermeld dat men verplicht is het juiste kenteken in te voeren. Tevens wordt aangegeven dat indien per abuis een verkeerd kenteken wordt ingevoerd men de transactie dient te beëindigen en opnieuw dient op te starten met het juiste kenteken omdat anders een naheffingsaanslag kan worden opgelegd.

Aangezien de parkeerrechten digitaal worden geregistreerd wordt op de parkeerautomaat tevens vermeld dat er geen parkeerkaartje meer uit de automaat komt omdat het niet nodig is deze achter de ruit te plaatsen. Wel kan een betalingsbewijs worden uitgeprint voor de eigen administratie.

Bij de controle wordt het digitale parkeerrechten databestand bevraagd om te controleren of de parkeerbelasting is voldaan. Op het moment van controle werd geconstateerd dat er geen geldig parkeerrecht voor het voertuig met [kentekennummer a] werd afgegeven. Uit het betaalbewijs blijkt dat het parkeerrecht gold voor [kentekennummer b] […]. De parkeerder dient er zorg voor te dragen dat het juiste kenteken wordt ingevoerd. Wanneer de gegevens van het ingevoerde kenteken namelijk niet overeenkomen met het kenteken waarmee wordt geparkeerd, zal bij de bevraging geen geldig parkeerrecht worden afgegeven. Met als gevolg dat terecht een naheffingsaanslag wordt opgelegd.

In dit specifieke geval is echter besloten om toch de naheffingsaanslag ter herzien (let wel, aan deze beslissing kunnen voor andere gevallen geen rechten worden ontleend).

Ten aanzien van de kostenvergoeding wijzen wij u er op dat ingevolge artikel 7:15 lid 2 Awb kosten slechts kunnen worden vergoed wanneer het besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. In het onderhavige geval is echter geen sprake van een onrechtmatigheid onzerzijds maar heeft uw cliënt verzuimd het kenteken correct in te voeren.”

3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen:

“1. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de auto van eiser, met [kentekennummer a] , op 21 maart 2014 omstreeks 13.41 uur ter hoogte van Saskia van Uilenburgkade 79 te Amsterdam geparkeerd stond. Evenmin is in geschil dat op die parkeerplek en op dat tijdstip parkeerbelasting was verschuldigd. Omdat op het moment van controle werd geconstateerd dat er geen geldig parkeerecht voor het voertuig met [kentekennummer a] was afgegeven, is aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

2.1.

Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder de naheffingsaanslag herroepen. In deze uitspraak is overwogen dat uit het door eiser in bezwaar overgelegde betaalbewijs is gebleken dat eiser parkeerbelasting heeft betaald voor het [kentekennummer b] . De parkeerder dient er zorg voor te dragen dat het juiste kenteken wordt ingevoerd. Wanneer de gegevens van het ingevoerde kenteken namelijk niet overeen komen met het kenteken waarmee wordt geparkeerd, zal bij bevraging geen geldig parkeerrecht worden afgegeven, met als gevolg dat terecht een naheffingsaanslag wordt opgelegd. In de uitspraak is geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat volgens verweerder geen sprake is van een onrechtmatigheid van de zijde van verweerder, maar van een situatie waarin eiser heeft verzuimd het kenteken correct in te voeren.

2.2.

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte het verzoek om een proceskostenvergoeding heeft afgewezen. Volgens eiser is wel sprake van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Indien de parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam zorgvuldig onderzoek had gedaan, dan had hij kunnen zien dat eiser wel degelijk de parkeerbelasting had voldaan.

2.3.

Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

2.4.

De rechtbank overweegt dat hieruit volgt dat bij vernietiging van een naheffingsaanslag na het indienen van bezwaar in beginsel sprake is van een onrechtmatige daad door verweerder jegens de belastingplichtige. Uit de jurisprudentie blijkt dat alleen in bijzondere gevallen een uitzondering daarop wordt aanvaard (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX0985).

2.5.

De rechtbank heeft in de uitspraak van 7 mei 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2631, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3200, kort samengevat, overwogen dat de verplichting tot het invoeren van het juiste kenteken, gelet op de redactie van artikel 234 van de Gemeentewet, uitsluitend betrekking heeft op het doen van aangifte van parkeerbelasting. Het niet, niet volledig of onjuist invoeren van het kenteken van de auto waarmee wordt geparkeerd, doet niet af aan het in artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen neergelegde beginsel dat ter zake van een belasting die op aangifte moet worden voldaan, uitsluitend kan worden nageheven indien die belasting niet is betaald.

2.6.

Uit de uitspraak op bezwaar blijkt dat verweerder heeft vastgesteld dat eiser voor het parkeren heeft betaald en dat verweerder de naheffingsaanslag om die reden heeft herroepen. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van 7 mei 2014 was verweerder in die omstandigheden niet bevoegd tot het opleggen van een naheffingsaanslag en was het primaire besluit dus onrechtmatig. De omstandigheid dat de noodzaak tot het instellen van bezwaar mede voortvloeide uit de handelwijze van eiser en dat verweerder pas in bezwaar heeft kunnen vaststellen dat er voor het parkeren was betaald, doet niet af aan de onrechtmatigheid van de naheffingsaanslag en is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om een uitzondering op de hoofdregel van artikel 7:15 van de Awb te rechtvaardigen.

3. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij het verzoek van eiser om een proceskostenvergoeding op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is afgewezen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat verweerder zal worden veroordeeld in de door eiser in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 244,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 244,- en een wegingsfactor 1).

4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 490,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).”

4 Geschil in hoger beroep

5 Beoordeling van het geschil

6 Proceskosten

7 Beslissing