Gerechtshof Amsterdam, 11-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1228, 14/00252 en 14/00253
Gerechtshof Amsterdam, 11-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1228, 14/00252 en 14/00253
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 februari 2016
- Datum publicatie
- 18 mei 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:1228
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2264, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 14/00252 en 14/00253
Inhoudsindicatie
“Geschil na verwijzing. De Raad voor de Rechtspraak heeft niet bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen gewekt dat de eerder door het gerechtshof te ’s-Gravenhage toegekende immateriële schadevergoeding door de Raad is aanvaard.
Uitspraak
Kenmerk AWB 14/00252 en 14/00253
11 februari 2016
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van
[X] wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
inzake uitspraken op bezwaar van de inspecteur
en tegen
de Staat, de Minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag, door tussenkomst van de Raad voor de Rechtspraak, de Minister,
inzake een verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2002 en 2003 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij gelijktijdig met deze aanslagen genomen beschikkingen zijn boeten van 100% opgelegd.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 29 juni 2007 heeft de inspecteur de onderhavige aanslagen en vergrijpboetes gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep bij de rechtbank te ‘s-Gravenhage ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 september 2009 (07/5854-5855 IB/PVV) als volgt beslist:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag over het jaar 2002 in verband met de verlaging van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen tot € 5.286;
- vermindert de aanslag over het jaar 2003 in verband met de verlaging van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen tot € 6.081;
- vermindert de vergrijpboetes tot [€ 1.426 (2002) en € 1.641 (2003)];
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van in totaal € 39 aan haar vergoedt.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage ingesteld. Het gerechtshof te ‘s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 31 juli 2012 (BK-09/00762 en 09/00763) als volgt beslist:
- […];
- vernietigt de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank,
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2002 tot een naar een rendementsgrondslag ter bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 64.100 met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente;
- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2003 tot een naar een rendementsgrondslag ter bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 82.080 met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente;
- vernietigt de boetebeschikkingen;
- gelast de Staat aan belanghebbende een bedrag van € 110 aan griffierecht te vergoeden;
- veroordeelt de Staat, het ministerie van veiligheid en justitie, tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade, vastgesteld op € 2.000.
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft tegen de uitspraak van 31 juli 2012 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
Bij arrest van 28 maart 2014, nr. 12/04517, ECLI:NL:HR:2014:718, heeft de Hoge Raad als volgt beslist:
- verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond,
- verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend wat betreft de beslissing tot vergoeding van door belanghebbende geleden immateriële schade, en
- verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest [hierna het verwijzingsarrest].
2 Loop van het geding na verwijzing
Belanghebbende, de inspecteur en de Minister zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest in te dienen. Bij brief van 23 mei 2014 heeft belanghebbende van deze gelegenheid gebruik gemaakt en de Minister (de Raad voor de Rechtspraak) bij brief van 21 juli 2014. Voornoemde stukken zijn over en weer in afschrift naar alle partijen gezonden. De inspecteur heeft niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om te reageren op het verwijzingsarrest.
Het beroep is behandeld ter zitting van het Hof op 20 oktober 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.
De Minister is niet uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting. Gelet op hetgeen hierna omtrent de vergoeding van immateriële schade wordt overwogen en beslist, en de beleidsregel van de Minister van 8 juli 2014, nr. 436935 (Stcrt. 2014, 20210), is het Hof ervan uitgegaan dat de Minister afziet van het voeren van mondeling verweer op de zitting.
3 Tussen partijen vaststaande feiten
Het Hof beschouwt de feiten zoals die onder 3.1 zijn vermeld in de uitspraak van het gerechtshof te ’s-Gravenhage met kenmerk BK-09/00762 en 09/00763 van 31 juli 2012 als vaststaand.