Hoge Raad, 07-10-2016, ECLI:NL:HR:2016:2264, 16/01723
Hoge Raad, 07-10-2016, ECLI:NL:HR:2016:2264, 16/01723
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 7 oktober 2016
- Datum publicatie
- 7 oktober 2016
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2016:2264
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2016:1228, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 16/01723
Inhoudsindicatie
Art. 8:73 Awb. Redelijke termijn na verwijzing overschreden.
Uitspraak
7 oktober 2016
nr. 16/01723
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 februari 2016, nrs. AWB 14/00252 en 14/00253, betreffende de beslissing tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Het eerste geding in cassatie
De uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage is op het beroep van de Staatssecretaris van Financiën en het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2014, nr. 12/04517, ECLI:NL:HR:2014:718, V‑N 2014/16.28.1, vernietigd, doch uitsluitend wat betreft de beslissing tot vergoeding van door belanghebbende geleden immateriële schade, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2 Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën alsmede de Minister van Veiligheid en Justitie hebben een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door J.P.G.M. van der Graaf, advocaat te Dordrecht.
3 Beoordeling van het middel
Het middel klaagt erover dat het Hof de redelijke termijn heeft overschreden voor het doen van uitspraak in de verwijzingsprocedure.
Het middel slaagt. Indien de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigt en het geding verwijst naar een gerechtshof of een rechtbank, heeft als uitgangspunt te gelden dat de verwijzingsrechter uitspraak doet binnen een jaar na het arrest van de Hoge Raad (zie Hoge Raad 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140).
De in dit verband in aanmerking te nemen periode is aangevangen op 28 maart 2014 toen de Hoge Raad arrest wees in het eerste geding in cassatie en is geëindigd toen het Hof op 11 februari 2016 uitspraak deed. Die periode beloopt 1 jaar en ruim 10 maanden. Blijkens de stukken van het geding is geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, is de redelijke termijn door het Hof overschreden met ruim 10 maanden. De bestreden uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
Met de geconstateerde termijnoverschrijding correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1000. Deze schadevergoeding dient door de Minister van Veiligheid en Justitie te worden betaald.