Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-01-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:125, 15/00532

Gerechtshof Amsterdam, 07-01-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:125, 15/00532

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 januari 2016
Datum publicatie
3 februari 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:125
Formele relaties
Zaaknummer
15/00532

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting; moet bij de berekening van de stakingswinst rekening worden gehouden met waardedruk in verband met zelfbewoning pand? Het woon- en bedrijfsgedeelte van het pand zijn niet afzonderlijk verkoop- of bruikbaar en het bedrijfsgedeelte wordt gebruikt voor privédoeleinden. Het pand is gedurende lange tijd en onafgebroken bewoond. Er is sprake van een situatie van duurzame zelfbewoning. Dat het pand diverse malen te koop is aangeboden doet daar niet aan af. Het hoger beroep van belanghebbenden is gegrond.

Uitspraak

kenmerk 15/00532

7 januari 2016

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van

de erven [X] te [Z] , belanghebbenden,

gemachtigde: mr. J.M.F.W. Govers te Reeuwijk,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk SGR 13/733 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbenden

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan [X] (hierna: erflater) voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (na verliesverrekening) van € 98.820 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig met de aanslag heeft de inspecteur € 1.341 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft het tegen de aanslag ingediende bezwaarschrift afgewezen bij uitspraak op bezwaar van 7 januari 2013. De rechtbank heeft bij uitspraak van 12 juli 2013 het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 15 april 2014 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

1.3.

De Hoge Raad heeft bij arrest van 22 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1260) (hierna: het verwijzingsarrest) het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd en het geding verwezen naar het Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van zijn arrest.

1.4.

Partijen zijn door de griffier van het Hof bij brief 1 juni 2015 in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. Belanghebbenden hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 28 juni 2015 en de inspecteur bij brief van

15 september 2015. Afschriften van deze brieven zijn aan de wederpartij gezonden.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Geding na cassatie

De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest – voor zover voor het geding na verwijzing van belang – het volgende overwogen:


2.2.1.

Tussen partijen was – voor zover hier van belang – in geschil of bij de berekening van de stakingswinst rekening moet worden gehouden met een waardedrukkende invloed van zelfbewoning van het pand (hierna: de grief). Voorts was onder meer in geschil of de stakingsaftrek en de MKB-winstvrijstelling van toepassing zijn op de stakingswinst.

2.2.2.

Het Hof heeft, onder verwijzing naar een in onderdeel 4.2 van zijn uitspraak weergegeven cijfermatige opstelling die was opgenomen in de bij het Hof voorgedragen en overgelegde pleitnota van belanghebbenden, geoordeeld dat belanghebbenden de grief hebben laten varen. Het Hof heeft in zijn uitspraak geen oordelen gegeven over de stakingsaftrek en de MKB-winstvrijstelling.

2.3.1.

Middel III bestrijdt het hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordeel van het Hof. Het voert daartoe aan dat de grief was opgenomen in het bij het Hof ingediende beroepschrift en dat in de hiervoor in 2.2.2 vermelde pleitnota ten aanzien van de grief werd opgemerkt dat wordt verwezen naar hetgeen daarover is aangevoerd in beroep en hoger beroep.

2.3.2.

Bij de beoordeling van het middel wordt vooropgesteld dat, in verband met de mogelijkheid van misverstand of onberadenheid, en in verband met de regel dat een ingetrokken grief in beginsel niet wederom in hogere instantie mag worden opgevoerd, een grief slechts dan als ingetrokken kan worden aangemerkt, indien de belanghebbende uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaart die grief in te trekken (vgl. HR 17 maart 2006, nr. 40770, ECLI:NL:HR:2006:AV5026, BNB 2006/250).

2.3.3.

De stukken van het geding voor het Hof, die inhouden hetgeen in het hiervoor in 2.3.1 weergegeven middel wordt aangevoerd, laten niet de gevolgtrekking van het Hof toe dat belanghebbenden de grief hebben laten varen. Zij bevatten niet een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige verklaring van belanghebbenden dat zij deze hebben ingetrokken. Als zo’n verklaring kan niet worden aangemerkt de in de pleitnota opgenomen berekening van het in aanmerking te nemen belastbare inkomen uit werk en woning van erflater waarin – kennelijk abusievelijk – geen rekening is gehouden met waardedruk in verband met zelfbewoning van het pand. Middel III slaagt derhalve.

2.4.1.

Middel IV voert aan dat in het bij het Hof ingediende beroepschrift en de eerder bedoelde pleitnota – mede in reactie op het door de Inspecteur gedane beroep op interne compensatie met betrekking tot een ten onrechte niet in het inkomen begrepen afneming van de oudedagsreserve van erflater – is aangevoerd dat recht bestaat op toepassing van de MKB-winstvrijstelling ter zake van de in het belastbare inkomen uit werk en woning van erflater begrepen bedrag aan winst uit onderneming en dat recht bestaat op een restant aan stakingsaftrek (€ 3286).

2.4.2.

Anders dan de Inspecteur voor het Hof heeft verdedigd is de MKB-winstvrijstelling ook van toepassing op nagekomen baten welke worden ontvangen in het kader van een langlopende liquidatie van een onderneming (vgl. HR 12 oktober 2012, nr. 11/03804, ECLI:NL:HR:2012:BX0947, BNB 2012/315).

2.4.3.

Aangezien het Hof in zijn uitspraak geen rekening heeft gehouden met de MKB-winstvrijstelling en het tussen partijen niet in geschil zijnde bedrag aan stakingsaftrek, slaagt ook middel IV.

(…)

2.6.

Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.3 en 2.4.3 is overwogen, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor behandeling van de ten onrechte onbehandeld gebleven grief van belanghebbenden inzake waardedruk in verband met zelfbewoning van het pand. Vervolgens dient bij de beoordeling van het hoger beroep mede in aanmerking te worden genomen het restant aan stakingsaftrek en de MKB-winstvrijstelling, alsmede – binnen de grenzen van de door de Inspecteur vastgestelde aanslag – een afneming van de oudedagsreserve. In dat verband verdient nog opmerking dat, aangezien het bedrijfsgedeelte steeds is blijven behoren tot erflaters ondernemingsvermogen, het uit de verhuur genoten voordeel van per saldo € 930 terecht tot het inkomen is gerekend. (...)”

3 Feiten

3.1.

De Hoge Raad is in het verwijzingsarrest van de volgende feiten uitgegaan:

2.1.1.

[X] (hierna: erflater) dreef een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming was gevestigd in een pand te [Z] (hierna: het pand). Erflater en zijn echtgenote woonden in het woongedeelte van het pand, dat erflater tot zijn privévermogen rekende. Het bedrijfsgedeelte van het pand rekende hij tot zijn ondernemingsvermogen.

2.1.2.

Op 31 december 2007 heeft erflater zijn onderneming gestaakt. Het bedrijfsgedeelte van het pand is, in het kader van een langlopende liquidatie, tot zijn ondernemingsvermogen blijven behoren. Het pand was in 2010, het jaar van overlijden van erflater, nog niet verkocht.

2.1.3.

In de ten name van erflater voor het jaar 2010 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen [Hof: de aanslag] heeft de Inspecteur stakingswinst begrepen, bestaande uit een boekwinst op het bedrijfsgedeelte van het pand. (…)”

Het Hof zal van dezelfde feiten uitgaan.

3.2.

In aanvulling op de door de Hoge Raad genoemde feiten stelt het Hof de volgende feiten vast.

3.3.

Tot de gedingstukken behoren:

- een brief van 19 februari 2007 van makelaardij Van ’t Hof aan erflater en zijn echtgenote [naam echtgenote] , betreffende een voorstel voor het plan van aanpak voor de verkoop van het pand aan de [A-straat] te [Z] (hierna ook: het pand). Daarbij wordt onder meer geadviseerd een prijsverlaging door te voeren voor het pand naar € 549.000 k.k.;

- een e-mailbericht van 16 januari 2008 van [A] betreffende de aangifte inkomstenbelasting 2006 van erflater, waarin – voor zover hier van belang – het volgende staat vermeld:

“De verkoop van het pand verloopt nog steeds stroef, duidelijker gezegd het loopt voor geen meter. Ik denk dat een reële verkoopprijs niet hoger zal worden dan € 450.000,-- Dat is wat anders dan de eerste vraagprijs van 2½ jaar geleden van € 649.000,--.”;

- een e-mailbericht van 28 juli 2011 van Riggeling Makelaars BV aan [A] , waarin – voor zover hier van belang – het volgende staat vermeld:

“Conform uw verzoek heb ik voor u nagezien wanneer de onroerende zaak [A-straat] te [Z] is aangemeld:

• gedurende de periode van 1 mei 2008 - 3 juli 2008 is [A-straat] middels “stille verkoop” te koop aangeboden. Per 4 juli 2008 is de onroerende zaak aangemeld in ons uitwisselingssysteem en heeft tot 29 oktober 2008 te koop gestaan met de nodige publiciteit.

• per 29 oktober 2008 is het pand afgemeld.

• op 16 augustus 2010 is [A-straat] te [Z] opnieuw te koop gezet en aangemeld via ons uitwisselingssyteem bij Funda.”

4 Geschil in hoger beroep na verwijzing

5 Beoordeling van het geschil

6 Proceskosten

7 Beslissing