Gerechtshof Amsterdam, 19-01-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:138, 14/00810 en 14/00811
Gerechtshof Amsterdam, 19-01-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:138, 14/00810 en 14/00811
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 januari 2016
- Datum publicatie
- 27 januari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:138
- Formele relaties
- Na verwijzing door: ECLI:NL:HR:2014:3117
- Zaaknummer
- 14/00810 en 14/00811
Inhoudsindicatie
Verwijzingszaak; zesmaandsfictie van artikel 30a Wet LB 1964; inspecteur slaagt slechts voor een deel in de van hem verlangde nadere bewijsvoering op grond waarvan kan worden aangenomen dat de inhoudingsplichtige het beboetbare feit van artikel 67f AWR heeft begaan met betrekking tot alle aangiftetijdvakken die zijn gelegen in voormelde zesmaandsperiode. De daarmee verband houdende vergrijpboete wordt dan ook verminderd tot € 200. De andere boetebeschikking wordt vernietigd.
Uitspraak
Kenmerken 14/00810 en 14/00811
19 januari 2016
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van
[X V.O.F.] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,
tegen
de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 11/880 LB/PVV en AWB 11/881 LB/PVV van de rechtbank te ‘s-Gravenhage (hierna ook: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding voor verwijzing
Aan belanghebbende zijn over de tijdvakken 2 augustus 2009 tot en met 31 december 2009 en 1 januari 2010 tot en met 2 februari 2010 naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd (verder respectievelijk de Naheffingsaanslag LB 2009 en de Naheffingsaanslag LB 2010). Daarbij zijn gelijktijdig boetebeschikkingen genomen.
De naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de inspecteur gehandhaafd.
De rechtbank heeft de daartegen door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag ingesteld. Het Hof heeft bij uitspraak van 12 februari 2014 (BK-11/00974 en BK-11/00975) de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken van de inspecteur vernietigd, alsmede de naheffingsaanslagen en de vergrijpboeten verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 7 november 2014, nr. 14/01595, ECLI:NL:HR:2014:3117 (hierna het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd, doch enkel voor zover het de boeten betreft en is de zaak ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van het arrest verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof).
2 Loop van het geding na verwijzing
Belanghebbende en de inspecteur zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest in te dienen. Bij brief van 11 december 2014 heeft belanghebbende van deze gelegenheid gebruik gemaakt en de inspecteur bij brief van 16 december 2014. Voornoemde stukken zijn over en weer in afschrift naar partijen gezonden. Belanghebbende heeft zich voorts schriftelijk tot het Hof gewend bij faxbericht ter griffie van de belastingkamer van het Hof, ingekomen op 4 december 2015. Een afschrift hiervan is naar de inspecteur gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.
3 Tussen partijen vaststaande feiten
De Hoge Raad is in het verwijzingsarrest van de volgende feiten uitgegaan:
“2.1.1. Belanghebbende exploiteerde in de onderhavige tijdvakken een autopoetsbedrijf in [Z] . Een medewerker van de Belastingdienst en een medewerkster van de Arbeidsinspectie (hierna: de controleurs) hebben op 2 februari 2010 een bedrijfsbezoek aan belanghebbende gebracht [Hof: hierna de WTP]. Tijdens het bezoek zijn drie personen aangetroffen die bezig waren met het reinigen/poetsen van auto’s (hierna: de drie personen). Nadat de controleurs de werkruimte hadden betreden en te kennen hadden gegeven waarvoor zij kwamen, zijn de drie personen weggerend uit het bedrijf. Twee van hen konden later worden geïdentificeerd. Van de derde persoon kon de identiteit niet worden vastgesteld.
Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het bedrijfsbezoek heeft de Inspecteur aan belanghebbende de bestreden naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: loonheffing) opgelegd over de tijdvakken 2 augustus 2009 tot en met 31 december 2009 en 1 januari 2010 tot en met 2 februari 2010. De naheffingsaanslagen betreffen loon van de drie personen en zijn vastgesteld met toepassing van de zesmaandsfictie van artikel 30a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964). Gelijktijdig met de naheffingsaanslagen heeft de Inspecteur aan belanghebbende vergrijpboeten op grond van artikel 67f AWR opgelegd wegens het opzettelijk niet betalen van loonheffing die op aangifte had moeten worden afgedragen. Als grondslag voor de berekening van de boeten heeft de Inspecteur het volledige bedrag van de naheffingsaanslagen gehanteerd. De boeten bedragen 40 percent van deze grondslag.
Belanghebbende heeft bij brief van 27 december 2011 hoger beroep ingesteld tegen de termijn te stellen voor nadere motivering van het hoger beroep. Het Hof is niet ingegaan op dit verzoek van belanghebbende en heeft het hogerberoepschrift op 12 maart 2012 voor verweer doorgezonden naar de Inspecteur. Het verweerschrift is op 6 april 2012 ingekomen bij het Hof. Op 11 april 2012 is een afschrift daarvan doorgezonden naar belanghebbende. Na ontvangst van het verweerschrift heeft belanghebbende bij brief van 13 april 2012 nogmaals aan het Hof verzocht om een termijn te stellen voor nadere motivering van het hoger beroep. Naar aanleiding van deze brief heeft het Hof belanghebbende bij brief van 17 april 2012 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 15 mei 2012 een nadere motivering in te dienen. Belanghebbende heeft het hoger beroep op 15 mei 2012 nader gemotiveerd.”
Het Hof zal van dezelfde feiten uitgaan.