Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-05-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2104, 15/00783

Gerechtshof Amsterdam, 19-05-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2104, 15/00783

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 mei 2016
Datum publicatie
8 juni 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:2104
Zaaknummer
15/00783

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is voor beroep storingsmonteur. In verband met zijn werkzaamheden als storingsmonteur is hem door de werkgever een bestelauto ter beschikking gesteld. Het Hof acht belanghebbende niet geslaagd in de (zware) bewijslast te doen blijken dat de auto naar aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer. De bijtelling privégebruik auto (artikel 3.81 Wet IB 2001 in verbinding met 13bis Wet LB) heeft dan ook terecht plaatsgevonden. De omstandigheid dat belanghebbende in procedures over een reeks van andere jaren waarin dezelfde problematiek aan de orde was telkens in het ongelijk is gesteld, brengt niet mee dat het hem niet meer vrij zou staan het onderhavige geschil wederom aan de belastingrechter voor te leggen. Van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is geen sprake en het incidenteel beroep van de inspecteur is ongegrond.

Uitspraak

kenmerk 15/00783

19 mei 2016

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [Y] )

en het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

(mr. V.D.R.M. van Schijndel en mr. J.H. van Wier)

tegen

de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 15/750 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 4 september 2015 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 29 april 2014 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.030.

1.2.

Na tegen de hiervoor onder 1.1 vermelde aanslag gemaakte bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 4 september 2015 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek van de inspecteur belanghebbende in de kosten te veroordelen afgewezen.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij de griffie van het Hof ingekomen op 19 oktober 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid schriftelijk zijn zienswijze op het incidenteel appel naar voren te brengen.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2016. Belanghebbende is verschenen, tot bijstand vergezeld van zijn gemachtigde, en namens de inspecteur Van Schijndel en Van Wier voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1. Eiser heeft aangifte over 2011 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.412. In deze aangifte heeft eiser onder meer een bedrag aan negatief loon wegens privégebruik auto van € 8.618 in aanmerking genomen.

2. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag het negatief loon gecorrigeerd.”

Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat het Hof ook van die feiten uit. Het Hof voegt daaraan nog de volgende feiten toe.

2.2.

Belanghebbende is voor zijn beroep storingsmonteur en dient als zodanig 24 uur per dag beschikbaar te zijn. Het onderdeel van de onderneming van de werkgever waarvoor belanghebbende werkzaam is, richt zich onder andere op het plaatsen, vervangen, repareren en onderhouden van lichtmasten ten behoeve van de openbare verlichting.

2.3.

In verband met zijn werkzaamheden als storingsmonteur is hem door de werkgever een [merk auto] (hierna ook: de auto) ter beschikking gesteld.

2.4.

De werkgever van belanghebbende heeft over het jaar 2011 een bedrag van € 8.618 wegens privégebruik auto tot het loon van belanghebbende gerekend.

2.5.

Belanghebbende heeft op 3 juli 2013 aangifte IB voor het jaar 2011 gedaan (hierna: de aangifte). In de aangifte heeft belanghebbende bij het berekenen van het loon het onder 2.4. vermelde bedrag van € 8.618 in mindering gebracht, hetgeen de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag niet heeft aanvaard.

2.6.

Partijen houdt al jaren – in ieder geval vanaf de aanslagregeling over het jaar 2006 – verdeeld of ter zake van de door zijn werkgever aan belanghebbende ter beschikking gestelde auto een voordeel tot belanghebbendes loon dient te worden gerekend. Belanghebbende verdedigt in al die jaren dat zulks niet het geval is omdat – naar de voor het jaar 2011 geldende tekst van artikel 13 bis, vijfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: LB) – in zijn visie sprake is van een bestelauto die naar aard en inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor het vervoer van goederen.

2.7.

Belanghebbende heeft hierover met betrekking tot de kalenderjaren 2006, 2007 en 2009 tot in hoogste instantie geprocedeerd en is daarbij telkens (tot in hoogste instantie) in het ongelijk gesteld. De desbetreffende uitspraken van de rechtbank, van het gerechtshof en van de Hoge Raad behoren tot de gedingstukken. Voorts behoren tot de gedingstukken uitspraken van de rechtbank met betrekking tot de heffing over 2008 en 2010. Ook in die uitspraken is belanghebbende in het ongelijk gesteld.

2.8.

Bij de behandeling van belanghebbendes hoger beroep inzake de heffing over het jaar 2006 heeft een feitelijke waarneming plaatsgevonden van de aan belanghebbende in 2013 ter beschikking gestelde [merk auto] . In zijn uitspraak met betrekking tot de heffing over dat jaar 2006 (ECLI:NL:GHAMS:2013:CA0469) heeft het Hof ter zake van de descente het volgende overwogen:

“4.4.2. In dat verband heeft belanghebbende bewijs door middel van een feitelijke waarneming van de aan hem (in 2013) ter beschikking gestelde [merk auto] aangeboden. Deze waarneming heeft door middel van een descente na afloop van de zitting van het Hof van 27 februari 2013 vóór het Paleis van Justitie plaatsgevonden. Daarbij is vastgesteld dat in de van de bestuurderscabine afgesloten laadruimte van de auto op maat gemaakte stellages zijn aangebracht, waarin de ten behoeve van de werkzaamheden als storingsmonteur te gebruiken materialen en gereedschappen zijn opgeborgen, dat in de van de laadruimte afgesloten bestuurderscabine van deze auto twee stoelen, bestemd voor twee (volwassen) personen aanwezig zijn, en dat de cabine en de stoelen niet zodanig geuren of bevuild zijn dat er redelijkerwijs niet in die cabine respectievelijk op die stoelen gezeten kan worden door personen in normale kleding, niet zijnde beschermende kleding die bestemd is voor vuile of vervuilende werkomstandigheden. Voorts is komen vast te staan dat in de cabine geen specifieke voorzieningen zijn aangebracht die gericht zijn op het vervoer van goederen. Gelet ook op door belanghebbende ter zitting overgelegde beschrijvingen, gaat het Hof ervan uit dat de [merk auto] die tijdens de descente is waargenomen voor de toepassing van artikel 13bis Wet LB (voldoende) identiek is aan de auto.”

2.9.

Van de zijde van belanghebbende is ter zitting van 4 mei 2016 een omschrijving gegeven van de auto. Hij heeft onder meer verklaard dat de bestuurderscabine is afgescheiden door middel van een vast schot, dat zich in de bestuurderscabine werkschoenen, een veiligheidsjas, administratie en meetapparatuur bevinden, dat de laadruimte van de auto aan de zijkanten geen ramen heeft, dat zich in de laadruimte achter de ruit in de achterklep een veiligheidsrek bevindt, en dat de auto is voorzien van bedrijfslogo’s en bedrijfsnaam en van een imperiaal bestemd voor het vervoer van ladders en lichtmasten. Inclusief imperiaal is de auto 2,25 m hoog. Een en ander is door belanghebbende ter zitting geïllustreerd met foto’s van de auto.

3 Geschillen in het principaal en in het incidenteel hoger beroep

3.1.

In het principaal hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of belanghebbende bij zijn aangifte terecht het door de werkgever in aanmerking genomen loon heeft verminderd met € 8.618, zijnde het bedrag dat door de werkgever wegens privégebruik auto tot het loon is gerekend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de auto moet worden aangemerkt als een bestelauto die naar aard en inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor het vervoer van goederen

3.2.

In het incidenteel hoger beroep is in geschil of – gelijk de inspecteur verdedigt – sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door belanghebbende en hij deswege veroordeeld dient te worden in de door de inspecteur gemaakte kosten.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Beoordeling van het principaal hoger beroep

5 Beoordeling van het incidenteel hoger beroep

6 Proceskosten

7 Beslissing