Gerechtshof Amsterdam, 31-05-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2116, 15/00060 en 16/00231
Gerechtshof Amsterdam, 31-05-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2116, 15/00060 en 16/00231
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 31 mei 2016
- Datum publicatie
- 15 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:2116
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:453
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:440, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/00060 en 16/00231
Inhoudsindicatie
Hondenbelasting. De Verordening hondenbelasting van de gemeente Amsterdam komt niet in strijd met het discriminatieverbod dat is opgenomen in artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM (noch met artikel 26 van het IVBPR). Voorts is het Hof van oordeel dat de meerderheidsregel niet is geschonden. Het Hof onderscheidt daarbij twee situaties; 1. het geval dat de heffingsambtenaar niet beschikt over de relevante gegevens en 2. het geval dat de heffingsambtenaar wél beschikt over de relevante gegevens.
Uitspraak
kenmerk 15/00060 en 16/00231
31 mei 2016
uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] , te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [Y] )
en
gemachtigde
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 13/4666 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 19 januari 2015 in het geding tussen
enerzijds, belanghebbende en de gemachtigde,
en
anderzijds, de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar,
(mr. B. Brekveld).
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 31 januari 2013 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende over het jaar 2013 een aanslag in de hondenbelasting (hierna: de aanslag) opgelegd.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 1 augustus 2013 het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
Tegen deze uitspraak hebben zowel belanghebbende als de gemachtigde beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 19 januari 2015 heeft de rechtbank zowel het door belanghebbende als door de gemachtigde ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De tegen deze uitspraken ingestelde hoger beroepen, welke in één geschrift zijn vervat, zijn bij het Hof ingekomen op 11 februari 2015. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft voor de zitting, bij brief met dagtekening 31 maart 2016, nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Belanghebbende is sedert 2010 - samen met zijn geregistreerde partner (de gemachtigde, niet-zijnde een professionele rechtshulpverlener) - eigenaar van een hond van het ras [ras] , genaamd [A] . Belanghebbende houdt [A] binnen de gemeente Amsterdam (waar hij woont).
Belanghebbende heeft voor het jaar 2013 aangifte hondenbelasting gedaan. De aanslag is aan belanghebbende conform de aangifte opgelegd en bedraagt € 103,18.
Belanghebbendes gemachtigde heeft namens belanghebbende een bezwaarschrift tegen de aanslag ingediend.
De uitspraak op bezwaar is aan belanghebbende gericht.
Zowel belanghebbende als zijn gemachtigde hebben beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft de onder 1.3 vermelde uitspraak zowel op naam van belanghebbende als diens gemachtigde gesteld.
Zowel belanghebbende als zijn gemachtigde hebben hoger beroep ingesteld.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in geschil of de aanslag terecht is opgelegd. Daarbij spitst het geschil zich toe op de volgende vragen:
-
Is in de Verordening hondenbelasting 2004 van de gemeente Amsterdam (verder: de Verordening) een ongelijke behandeling vervat van houders van een hond ten opzichte van hen die geen houder van een hond zijn?
-
Heeft de heffingsambtenaar door het opleggen van de aanslag in strijd met het gelijkheidsbeginsel, meer in het bijzonder met de zogenoemde meerderheidsregel, gehandeld?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de heffingsambtenaar ontkennend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.