Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-06-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2442, 15/00713 tot en met 15/00722

Gerechtshof Amsterdam, 23-06-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2442, 15/00713 tot en met 15/00722

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 juni 2016
Datum publicatie
29 juni 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:2442
Formele relaties
Zaaknummer
15/00713 tot en met 15/00722

Inhoudsindicatie

Douane. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat wanneer de schending van de rechten van de verdediging niet had plaatsgevonden, zij een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de uitnodigingen tot betaling van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden.

artikel 221 lid 1 van het Communautair Douanewetboek

Uitspraak

Kenmerken 15/00713 t/m 15/00722

23 juni 2016

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

[X B.V.] te [Z] , belanghebbende,

alsmede

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,

na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden,

tegen de uitspraken met kenmerken AWB 10/5246 en 11/5271 tot en met 11/5274 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de volgende uitnodigingen tot betaling (UTB’s) uitgereikt aan belanghebbende:

UTB

Datum

Douanerechten

1

000000.0355/7.3066

14 februari 2007

€ 58.274,18

2

000000.0355/7.3076

27 februari 2007

€ 185.852,55

3

000000.0355/7.3077

27 februari 2007

€ 23.733,89

4

0012.39.387/03.7.1276

6 maart 2007

€ 1.842,50

5

0012.39.387/03.7.1688

7 maart 2007

€ 537.364,89

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft belanghebbende op 3 maart 2010 tegen het uitblijven van een uitspraak op de bezwaren beroep ingesteld bij de rechtbank.

Bij uitspraak van 16 augustus 2010 heeft de rechtbank bepaald dat de inspecteur binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog uitspraken op bezwaar moet doen.

1.3.

Op 25 augustus 2010 heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de bezwaren gericht tegen de UTB’s 1 tot en met 3 en 5 ongegrond en het bezwaar tegen UTB 4 gegrond verklaard en laatstgenoemde UTB verminderd tot een bedrag van € 1.205,24.

1.4.

Bij uitspraak van 4 november 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de UTB’s verminderd tot de volgende bedragen:

UTB

UTB-bedrag na bezwaar

Vermindering

door rechtbank

Bedrag na vermindering

1

000000.0355/7.3066

€ 58.274,18

€ 38.587,00

€ 19.687,18

2

000000.0355/7.3076

€ 185.852,55

€ 127.287,12

€ 58.565,43

3

000000.0355/7.3077

€ 23.733,89

€ 15.492,99

€ 8.240,90

4

0012.39.387/03.7.1276

€ 1.205,24

€ 908,97

€ 296,27

5

0012.39.387/03.7.1688

€ 537.364,89

€ 355.046,45

€ 182.318,44

Daarnaast heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.685,75 en gelast dat de inspecteur aan belanghebbende het griffierecht van € 298 vergoedt.

1.5.

Bij uitspraak van 24 januari 2013 (nrs. 11/00951 t/m 11/00960) heeft het Hof als volgt beslist:

“Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht betreft;

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding aan belanghebbende van de door hem geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2.000.”

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: Hoge Raad). Bij arrest van 14 augustus 2015 nr. 13/01129, ECLI:NL:HR:2015:2165 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding (terug)verwezen naar het Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

2 Loop van het geding na verwijzing

2.1.

Partijen zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest in te dienen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 2 november 2015, waarvan de griffier van het Hof een afschrift heeft gezonden aan de inspecteur. De inspecteur heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 11 november 2015, waarvan de griffier van het Hof een afschrift heeft gezonden aan belanghebbende.

2.2.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

3 Feiten

3.1.

De Hoge Raad is in het verwijzingsarrest van de volgende feiten uitgegaan:

“2.1.1. Belanghebbende heeft in de periode van 19 februari 2004 tot en met 14 september 2004 achttien maal aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van voedingssupplementen (hierna: de voedingssupplementen). Zij heeft telkens aangifte gedaan op eigen naam en voor eigen rekening, in opdracht van [opdrachtgever 1] respectievelijk [opdrachtgever 2] (hierna samen: de opdrachtgevers).

2.1.2.

De Inspecteur heeft met betrekking tot de hiervoor in 2.1.1 bedoelde aangiften een controle na invoer verricht om de juistheid van de aangegeven douanewaarde te onderzoeken. Naar aanleiding van de bevindingen van deze controle heeft de FIOD‑ECD een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.

2.1.3.

Naar aanleiding van de resultaten van de hiervoor in 2.1.2 bedoelde onderzoeken heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de aangegeven douanewaarde steeds te laag is geweest. In verband daarmee heeft de Inspecteur de onderhavige vijf op verschillende in februari en maart 2007 gelegen data opgemaakte aanslagbiljetten uitgereikt waarop elk één of meer uitnodigingen tot betaling als bedoeld in artikel 7:6, lid 1, van de Algemene douanewet zijn vermeld.

Belanghebbende heeft tegen de uitnodigingen tot betaling bezwaar gemaakt en tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 16 augustus 2010 de Inspecteur gelast binnen twee weken na de dag van verzending van haar uitspraak uitspraken op bezwaar te doen. Hieraan heeft de Inspecteur voldaan bij de onderwerpelijke uitspraken op bezwaar, gedagtekend 25 augustus 2010.”

3.2.

Het Hof zal van dezelfde feiten uitgaan.

4 Het verwijzingsarrest

5 Geschil na verwijzing

6 Beoordeling van het geschil

7 Proceskosten en griffierecht

8 Beslissing