Gerechtshof Amsterdam, 22-11-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4858, 15/00822, 15/00823, 15/00824
Gerechtshof Amsterdam, 22-11-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4858, 15/00822, 15/00823, 15/00824
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 22 november 2016
- Datum publicatie
- 30 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:4858
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1630, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 15/00822, 15/00823, 15/00824
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslag Inkomstenbelasting; Na verwijzing; Reikwijdte verwijzingsopdracht; In hoger beroep ingebrachte stukken; Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij meer kosten heeft gemaakt
Uitspraak
kenmerken 15/00822 tot en met 15/00824
22 november 2016
uitspraak van de meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
gemachtigde: J.J. Vetter (Geradts & Vetter),
tegen de uitspraak van 30 november 2012 in de zaak met kenmerken AWB 11/9742 tot en met 11/9744 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 12 november 2009 aan belanghebbende voor de jaren 2004, 2005 en 2006 navorderingsaanslagen opgelegd in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 75.676, € 113.719 en € 91.646, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van respectievelijk € 247.550, € 97.000 en € 30.750 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van respectievelijk € 1.850, € 2.303 en € 1.775. Tevens zijn bij beschikkingen boetes opgelegd van € 61.887, € 24.250 en € 7.687920. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen en de boetes bezwaarschriften ingediend. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
Het tegen deze uitspraken ingestelde beroep heeft de rechtbank gegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij:
- -
-
de uitspraken op bezwaar vernietigd;
- -
-
de navorderingsaanslagen over de jaren 2004, 2005 en 2006 in zoverre verminderd dat de belastbare inkomens uit aanmerkelijk belang worden vastgesteld op respectievelijk € 191.373, € 85.150 en € 13.151;
- -
-
de vergrijpboetes verminderd tot 45% van de nagevorderde belasting;
- -
-
de inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 436 en hem opgedragen het betaalde griffierecht van € 42 aan belanghebbende te vergoeden.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Gerechtshof Den Haag ingekomen op 9 januari 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het Gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 26 september 2014 de uitspraak van de rechtbank vernietigd voorzover het de boetes betreft, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de boetes verminderd tot nihil.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 13 november 2015 heeft de Hoge Raad het incidenteel beroep in cassatie ongegrond verklaard, het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd behoudens de beslissing omtrent de boetes en het geding verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
2 Loop van het geding na verwijzing
Partijen zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 18 januari 2016 en de inspecteur bij brief van 2 september 2016.
Op 31 augustus 2016 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Afschriften van deze brieven en stukken zijn aan de wederpartij verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2016, gelijktijdig met het onderzoek in de zaak met kenmerk 15/00825. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
3 Tussen partijen vaststaande feiten
Het Gerechtshof Den Haag heeft de navolgende feiten vastgesteld, waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’:
“2. Eiser heeft 100% van de aandelen in [Beheer B.V.] (hierna: Beheer BV.). Beheer B.V. heeft 100% van de aandelen in [Bouw B.V.] (hierna: Bouw B.V.).
3. De ondememingsactiviteiten van Bouw BV. bestaan uit het aannemen van werk.
4. Bouw B.V. - die op 11 april 2007 failliet is verklaard - verrichtte in de jaren 2004, 2005 en 2006 regelmatig werkzaamheden voor [H] en diens besloten vennootschap, [H B.V.] (hierna tezamen en afzonderlijk: H).
5. Door de Belastingdienst is een boekenonderzoek ingesteld bij H. Bij dat onderzoek is - voor zover hier van belang - geconstateerd dat H contante bedragen heeft uitbetaald aan eiser, welke bedragen niet in de administratie van Bouw B.V. zijn verantwoord.
6. Volgens de controleambtenaar is over de jaren 2004, 2005 en 2006 in totaal een bedrag van €
375.774 contant betaald aan Bouw B.V. Dit bedrag kan volgens de controleambtenaar als volgt over de jaren worden verdeeld 2004: € 248.024, 2005: € 97.000 en 2006: € 30.750.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er in de onderhavige jaren een uitdeling heeft
plaatsgevonden van Bouw B.V. aan eiser, die niet in de aangiften inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen zijn vermeld. Te dier zake zijn aan eiser de onderhavige navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen opgelegd.”
De Hoge Raad is in het verwijzingsarrest van de volgende feiten uitgegaan:
“2.1. Belanghebbende hield in de jaren waarop de onderhavige navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting betrekking hebben (2004, 2005 en 2006) alle aandelen in [C] B.V. (hierna: Beheer BV), welke vennootschap op haar beurt alle aandelen hield in [D] B.V. (hierna: Bouw BV). De ondernemingsactiviteiten van Bouw BV bestonden uit het aannemen van bouwwerken en het (doen) uitvoeren van bouwwerkzaamheden. Bouw BV is op 11 april 2007 failliet verklaard.
Bouw BV heeft in de onderhavige jaren werkzaamheden tegen vergoeding verricht voor een derde. Tijdens een door de Belastingdienst in 2007 en 2008 bij die derde verricht boekenonderzoek is geconstateerd dat deze derde voor die werkzaamheden bedragen contant heeft betaald aan belanghebbende. Vervolgens is geconstateerd dat deze bedragen niet in de administratie van Bouw BV zijn verantwoord. Deze bevindingen hebben geleid tot de start in december 2008 van een strafrechtelijk onderzoek door de FIOD-ECD. Naar aanleiding van de bevindingen van de FIOD-ECD heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat Bouw BV tijdens de onderwerpelijke jaren met de hiervoor bedoelde jegens die derde verrichte werkzaamheden omzet heeft gerealiseerd die zij niet in haar belastingaangiften heeft verantwoord en dat zij de hieruit voortgevloeide winst heeft uitgedeeld aan belanghebbende. De winstuitdelingen heeft belanghebbende niet in zijn aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de onderhavige jaren vermeld. Op deze gronden heeft de Inspecteur aan belanghebbende met dagtekening 12 november 2009 de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd en mededeling gedaan van het opleggen van boetes.”
Het Hof zal van de hierboven onder 3.1 en 3.2 genoemde feiten uitgaan.