Gerechtshof Amsterdam, 29-11-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5197, 16/00042
Gerechtshof Amsterdam, 29-11-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5197, 16/00042
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 november 2016
- Datum publicatie
- 21 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:5197
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:999
- Zaaknummer
- 16/00042
Inhoudsindicatie
Omkering van de bewijslast. Vereiste aangifte. Bewijsvermoeden. Naar het oordeel van het Hof is op grond van het negatieve saldo van de in het kader van de ontnemingsprocedure gemaakte kasopstelling, alsmede hetgeen belanghebbende in het strafrechtelijke onderzoek over zijn werkzaamheden en de omvang van niet door hem aangegeven inkomsten heeft verklaard, aannemelijk dat belanghebbende voor het onderhavige jaar een bedrag van tenminste € 25.000 niet als inkomen heeft aangegeven. Daardoor is de vereiste aangifte niet gedaan. Voor de hoogte van het geschatte inkomen heeft de inspecteur zich mogen baseren op de kasopstelling en de verklaringen die belanghebbende heeft afgelegd over zijn overige inkomsten (autohandel en handel in ambulante goederen). Er is sprake van een redelijke schatting.
Uitspraak
kenmerk 16/00042
29 november 2016
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] , belanghebbende,gemachtigde: mr. R. Zilver (Ausma De Jong Advocaten) te Utrecht
tegen de uitspraak van 24 december 2015 in de zaak met kenmerk HAA 14/3176 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 30 december 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 110.385.Bij afzonderlijke beschikkingen is gelijktijdig een verzuimboete opgelegd van € 226 en is € 4.910 heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 14 juni 2013, de aanslag en de verzuimboete gehandhaafd.
Het tegen deze uitspraken ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 februari 2016 en aangevuld bij brief van 2 maart 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld; in de uitspraak wordt belanghebbende aangeduid als eiser en de inspecteur als verweerder:
“1. Eiser woont te [ plaats 1] , op het adres [adres] . Op dit adres is ook woonachtig zijn partner [A] (hierna: de partner).
2. In september 2009 is een strafrechtelijk onderzoek gestart onder leiding van de officier van justitie van het arrondissement Haarlem, genaamd 12YM Kever. Aanleiding voor dit onderzoek waren drie processenverbaal van het Bureau Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid. Uit deze processen-verbaal blijkt onder andere dat eiser samen met zijn zonen [B] en [C] op grote schaal in ‘natte’ en ‘droge’ wiet handelde.
3. Naar aanleiding van dit onderzoek is eiser bij arrest van 9 maart 2012 door de strafkamer van het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep veroordeeld, onder meer wegens “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel”, tot een gevangenisstraf van zes maanden.
4. Naast het strafrechtelijk onderzoek is door het Bureau Financiële Recherche van de regiopolitie Kennemerland een strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna: sfo) ten name van eiser uitgevoerd. Dit onderzoek vond plaats ter zake van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, gegenereerd door eiser in de periode 1 januari 2005 tot en met 1 februari 2010, en het vaststellen van vermogensbestanddelen in verband met eventuele verhaalsmogelijkheden. Volgens het proces-verbaal van het sfo, gedagtekend 15 december 2011, heeft eiser in genoemde periode vermoedelijk een wederrechtelijk voordeel genoten van ten minste € 284.721,99.
5. Voor het jaar 2008 is eiser een aangiftebiljet ib/pvv uitgereikt. Ook na daartoe te zijn herinnerd en aangemaand heeft eiser niet binnen de daartoe gestelde termijnen aangifte gedaan.
6. Eiser heeft na het verstrijken van de aanmaningstermijn tot het doen van aangifte alsnog een aangiftebiljet ib/pvv over het jaar 2008 ingediend en wel op 20 september 2010. Hierin heeft eiser de volgende inkomsten aangegeven:
- inkomsten uit autohandel € 8.638
- WAO/WIA uitkering € 13.167
Het verzamelinkomen van eiser volgens de aangifte bedraagt € 21.805.
7. Vervolgens is met dagtekening 30 december 2011 aan eiser de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen van € 110.385, zijnde het aangegeven inkomen van € 21.805 verhoogd met € 88.580 naar aanleiding van de uitkomsten van het sfo.
8. De partner genoot in 2008 een bijstandsuitkering van de gemeente [gemeente] van € 12.094 bruto. Volgens gegevens van de Belastingdienst had eiser noch de partner overigens noemenswaardige bezittingen.”
Tegen deze feiten hebben partijen geen bezwaren aangevoerd, zodat ook het Hof van die feiten zal uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.
Blijkens een proces-verbaal van verhoor als verdachte heeft belanghebbende (hierna in het p-v aangeduid als: A; de verbalisant is aangeduid als: V) op 2 februari 2010 onder meer het volgende verklaard:
“V: Wat voor bedrijven heb je vanaf november 2006 in bezit gehad?A: (…) Ik had een bedrijf genaamd [X] . Ik had in mijn vorige verklaring gezegd dat ik in [plaats 2] dat bedrijf had. Ik had daar een loods met een showroom. (…) Er zaten nog twee jongens bij. Er zat een jongen voor de verkoop en een voor de reparatie. Meer bedrijven had ik niet.”
en
“V:We hebben het al eerder gehad over jouw aflossing voor de hypotheek die je maandelijks moet aflossen, dat is toch ook zo een 1000 euro per maand?A: Ja zoiets.V: Hoe kon je zo een dure hypotheek (geldlening) krijgen met een inkomen van 1100 euro per maand?A: Toen had ik een autobedrijf voor mijn eigen. Dat was een ander bedrijf dan mijn bedrijf [X] . Ik had een tussenpersoon kentekens laten zien. Dat was voldoende om een geldlening te verkrijgen. (…) Ik verdiende toen meer dan nu. Dat was zo een zes jaar geleden. (…)V: Stond je met dat bedrijf ingeschreven bij de KvK?A: NeeV: Of had je opgegeven dat je 50.000 euro per jaar verdiend bij de geldverstrekker?A: Ja dat klopt.V: Waar verdiende je dat dan mee?A: Dat was dus met die autohandel.V: Daar is niets van bekend bij bijvoorbeeld de belastingdienst.A: Nee, omdat het een leugentje voor eigen bestwil was natuurlijk. Ik heb dat niet opgegeven bij de belasting.(…)V: We hadden in een vorig onderzoek gelezen dat je o.a. in horloges handelde?A: Ja dat klopt. Ik kocht wel eens een klokkie en liet daar een diamantje in zetten en verkocht deze dan weer.V: Doe je dat nog steeds?A: Ja, dat doe ik soms ja. V: Die horloges moest je toch ook betalen?A: Je kan ze ook in bruikleen krijgen en wanneer je er een verkoopt dan betaal je de mensen van wie ze zijn. Het beetje winst dat er tussen zit dat pak jij.”
Blijkens een proces-verbaal van verhoor als verdachte heeft belanghebbende op 1 maart 2010 onder meer het volgende verklaard:
“V: in een vorige verklaring heb je verteld dat je een eenmanszaak genaamd [X] hebt gehad. Volgens de Kamer van Koophandel is het bedrijf gestart op 30 juli 2008 en zijn de activiteiten gestaakt op 15 juni 2009. Zou dat kunnen kloppen?A: Dat was ongeveer een jaar inderdaad.V: Wat hield het bedrijf in?A: Inkopen van schadeauto’s uit Duitsland en die knapte ik weer op. Zorgde dat de BPM laag was en dan kon ik het weer verkopen.(…)[over de eenmanzaak] V: Uit de bedrijfsomschrijving blijkt dat het ging om in- en export van 2e hands personen- en bedrijfswagens, caravans en boten, alsmede ambulante handel in ongeregelde goederen, tevens bouwbegeleiding.kun je uitleggen wat ambulante handel in ongeregelde goederen is?A: klokkies, ringen. Alles wat met markthandel te maken had.(…)V: Je hebt verteld dat je ook af en toe een horloge kocht en verkocht. Verkoop je ook klokken? Wat kan je over de horloge- en klokkenhandel vertellen?A: Geen klokken. Wel horloges en andere sieraden, ringen enzo.V: Sinds wanneer doe je dat al?A: Dit doe ik al mijn hele leven.V: Hoeveel horloges heb je de afgelopen 5 jaren gekocht en verkocht?A: Ik heb ook een tijdje vastgezeten maar sinds ik vrij ben, heb ik er ongeveer 10 verkocht.V: Je vertelde dat je af en toe een horloge kocht, er diamantjes op liet zetten en vervolgens het horloge weer verkocht. Wanneer is dat voor het laatst gebeurd?A: Dat was in de zomer van 2009.(…)V: Wij hebben geen administratie van deze handel gevonden. Hoe kan dat?A: Nee dat klopt, dat was zakgeld.”
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als vermeld onder 4 in de uitspraak van de rechtbank is gebaseerd op een in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek (sfo) opgestelde kasopstelling van de van belanghebbende bekend zijnde inkomsten en uitgaven over de periode 1 januari 2005 tot en met 1 februari 2010 (hierna: de kasopstelling). In deze kasopstelling is uitgegaan van een beginvermogen per 1 januari 2005 van € 1.072. Het saldo van de niet door inkomsten verklaarde uitgaven bedraagt volgens de kasopstelling € -/- 284.721,99.
De door het Hof (strafkamer) bij arrest van 9 maart 2012, nr. 23-005028-10, in de strafzaak tegen belanghebbende bewezenverklaarde feiten zijn (verkort weergegeven):
- het op 23 oktober 2009 te Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk vervoerd hebben van een grote hoeveelheid hennep;- het op 1 februari 2010 te Beverwijk voorhanden gehad hebben van een vuurwapen, merk Glock, en munitie.
Blijkens een vonnis van de rechtbank (Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf) van 19 april 2016 in de ontnemingsprocedure (artikel 36e Wetboek van Strafrecht) tegen belanghebbende is het bedrag waarop het, door belanghebbende verkregen, wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vastgesteld op € 250.565,97. In dit vonnis is voorts onder meer het volgende vermeld:
“Beginvermogen(…)Door de raadsman is gesteld dat veroordeelde gedurende de ontnemingsperiode ongeveer een bedrag van € 200.000 heeft verdiend omdat hij privé in auto’s handelde. Het ging om ongeveer 10 auto’s per jaar en hij verdiende per auto ongeveer € 7.000. (…)Door de raadsman van veroordeelde is gesteld dat veroordeelde met de verkoop van Swarovski kristal een bedrag van € 100.000 heeft verdiend.(…)De raadsman heeft gesteld dat in de kasopstelling rekening dient te worden gehouden met de winst die veroordeelde heeft behaald met de verkoop van een aantal dure horloges.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals voor de rechtbank is in hoger beroep in geschil of ten aanzien van belanghebbende de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is en – zo ja – of de schatting van het belastbaar inkomen van belanghebbende redelijk is.
In hoger beroep is de opgelegde verzuimboete niet langer in geschil.