Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-12-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5812, 15/00627 en 15/00628

Gerechtshof Amsterdam, 06-12-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5812, 15/00627 en 15/00628

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 december 2016
Datum publicatie
15 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:5812
Formele relaties
Zaaknummer
15/00627 en 15/00628

Inhoudsindicatie

TBS. Invloed huwelijksgoederenregime. Het Hof stelt de opstap- en uitstapwaarde van het ter beschikking gestelde pand vast en komt tot de conclusie dat de door inspecteur bij de aanslag aangebrachte correctie in stand blijft.

Uitspraak

kenmerken 15/00627 en 15/00628

6 december 2016

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] , te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigden: mr. R.A.W. Maat en mr. A.J. Oostenrijk)

tegen

de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 13/4684 en 13/4685 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 1 juli 2015 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

(mr. P. Koch)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Met dagtekening 29 oktober 2009 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.273 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 131.197. Gelijktijdig is (naar het Hof begrijpt) het verlies bij beschikking vastgesteld op nihil.

1.1.2.

Met dagtekening 11 mei 2010 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag opgelegd in de IB berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 474.651 en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 137.750.

1.2.

Na tegen de hiervoor onder 1.1.1 en 1.1.2 vermelde aanslagen en beschikking gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar, gedagtekend 15 oktober 2013, de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroepen ingesteld. Bij uitspraak van 2 september 2014 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan (8:29 procedure).

Bij uitspraak van 1 juli 2015 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde (in één geschrift vervatte) hoger beroepen zijn bij de griffie van het Hof ingekomen op 7 augustus 2015. Bij brief van 4 september 2015, ingekomen bij het Hof op 7 september 2015, heeft belanghebbende zijn beroepen nader gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 2 juni 2016 heeft de inspecteur per e-mailbericht gericht aan de griffie van het Hof (nadere) stukken ingediend.

1.6.

Op 6 en 15 juni 2016 heeft belanghebbende per e-mailbericht gericht aan de griffie van het Hof (nadere) stukken ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2016. Belanghebbende is verschenen, tot bijstand vergezeld van zijn gemachtigden, voornoemd, en R. Haavekost RMT, taxateur, en namens de inspecteur, mr.P. Koch voornoemd, P.J.G.G. Lemmen en M.F. Kok RT, taxateur. Met toestemming van partijen zijn de procedures met kenmerken 15/00629 en 15/00630 inzake de aanslagen IB 2006 en 2007 van [W] en de onderwerpelijke procedure gezamenlijk behandeld. De in de procedures met kenmerken 15/00629 en 15/00630 overgelegde stukken worden ook geacht tot de stukken van dit geding te behoren.

Na de mondelinge behandeling is de zitting geschorst teneinde de inspecteur in de gelegenheid te stellen stukken die door hem in de rechtbankprocedure zijn overgelegd aan de rechtbank (en die zich niet in het dossier van het Hof bevinden) te overleggen.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.8.

Op 21 juni 2016 is bij het Hof een nader stuk (met bijlage) van de inspecteur en op 12 juli 2016 (met bijlagen) een nader stuk van belanghebbende ontvangen. Afschriften van deze stukken zijn aan de wederpartij gezonden.

1.9.

Op 25 oktober 2016 is de mondelinge behandeling van de zitting voortgezet. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiser en [W] (hierna ook: [W] ) zijn vanaf 1 maart 1995 ieder voor 50% eigenaar van het pand aan de [adres] (hierna: het pand). De aanschafprijs bedroeg € 642.099 (fl 1.415.000). Het pand wordt vanaf 1 januari 1996 verhuurd aan [G BV] (hierna ook: [G BV] ). Zij exploiteert een winkel in slaapkamerbenodigdheden. [G BV] wordt volledig gehouden door [W Beheer BV] , een 100%-dochtervennootschap van [B Beheer BV] Eiser en [W] zijn ieder voor de helft aandeelhouder in [B Beheer BV]

2. In de aangifte ib/pvv voor het jaar 2001 heeft eiser – in verband met de terbeschikkingstelling van het pand aan [G BV] – een bedrag van € 2.155.456 vermeld als de waarde van zijn eigendomsaandeel in het pand per 1 januari 2001 (hierna ook: de opstapwaarde). Verweerder heeft de aanslag ib/pvv voor het jaar 2001 in overeenstemming met de aangifte vastgesteld.

3. Naar aanleiding van de door eiser ingediende aangifte ib/pvv voor het jaar 2002 heeft verweerder aan eiser bij brief van 29 april 2004 - voor zover thans van belang - de volgende vragen gesteld:

“1. Hoe is de waarde per 1-1-2002 van de ter beschikking gestelde onroerende zaken en overige bezittingen bepaald? Hoe is de hoogte van de huursom bepaald? Van een eventueel opgemaakt taxatierapport en/of overige relevante stukken terzake ontvang ik graag een afschrift. Als geen taxatierapport is opgemaakt ontvang graag een omschrijving van de betreffende onroerende zaken met vermelding van oppervlakte alsmede de/het kadastrale nummer(s) en kadastrale gemeente(s).

“2. Graag ontvang ik een specificatie van de aftrekbare kosten en lasten m.b.t. de ter beschikking gestelde onroerende zaken en overige bezittingen. Indien (deels) sprake is van afschrijving op onroerende zaken ontvang ik graag een motivering van het in aanmerking genomen bedrag/percentage.”

4. Bij brief van 3 juni 2004 heeft eiser als volgt gereageerd:

“Het betreft het pand [adres] en is voor 50% eigendom van [eiser]. De waarde is op 1 januari 2001 vastgesteld op EUR 2.155.456. Hierop in mindering is gebracht de afschrijving 2001, groot EUR 86.218. De waarde per 1 januari 2002 bedraagt EUR 2.069.238. De waarde is vastgesteld aan de hand van de door WestlandUtrecht Hypotheekbank N.V. vastgestelde waarde in het economisch verkeer.

De hoogte van de huursom is vastgesteld tegen de in 1995 geldende marktconforme huurwaarde met een indexatie. De in 2002 ontvangen huur bedroeg EUR 80.907. Dat de huuropbrengsten lager zijn dan het taxatierapport aangeeft houdt verband met het feit dat aan de huurder een huurkorting is verleend ter compensatie van de door haar te verrichten investeringen, groot circa EUR 1.361.350, in de onroerende zaak.

Bijgevoegd treft u aan een kopie van het interne taxatieverslag van [bank] Real Estate.”

5. Bij de hiervoor vermelde brief is een taxatieverslag van [bank] Real Estate gevoegd van 8 augustus 2003, opgemaakt door [naam ] . Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

Waarderingsgegevens

Waarderingsmethode Huurwaardemethode

Bedrag in EUR

Totale BHW 337.500

Totale NHW 300.000

Totale actuele HO 340.000

Onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat 4.200.000

Executiewaarde in verhuurde staat 3.570.000

(…)

Kenmerken

(…)

Gebruikssituatie Verhuurd aan dochter Volgens opgave voor € 340.000,-- p/j.”

6. Verweerder heeft de aanslag ib/pvv voor het jaar 2002 vervolgens conform de aangifte vastgesteld. Dit geldt eveneens voor de aanslagen ib/pvv voor de jaren 2003 tot en met 2005.

7. Tot de gedingstukken behoort een stuk met de titel ‘Gespreksnotitie’. Het stuk is ondertekend door eiser, door [W] en door [K] , de bedrijfsleider van de door [G BV] gedreven onderneming. Daarin staat het volgende:

“Op 7 juni 2006 is mondelinge overeenstemming bereikt over het navolgende:

[K] of nader te noemen meester koopt 100% van de aandelen [G BV] van [W Beheer BV] .

De koopsom voor de aandelen bedraagt € 1.500.000 waarvan € 1.000.000 voor de voorraden en inventarissen alsmede € 500.000 voor de goodwill.

De levering van de aandelen zal plaatsvinden uiterlijk 31-12-2006, indien deze datum niet gehaald mocht worden zal de onderneming van [G BV] met ingang van 1 januari 2007 voor rekening en risico van koper worden gedreven.

Voorbehouden koper:

Verkrijging van een conveniërende financiering en de oprichting van een beheer B.V.;

Voorbehoud verkoper:

Conveniërende uitkomst van de bij de belastingdienst aan te vragen minnelijke waardering van het winkelpand.

Bij het inroepen van een van de voorbehouden wordt de zaak (economisch) teruggedraaid.

Getekend in tweevoud te [plaats] , 7 juni 2006.”

8. In een brief van 14 september 2006 van (een gemachtigde van) [W] aan verweerder is onder meer het volgende opgenomen:

“De heer [W] heeft het pand, [adres] , in zijn bezit. Er bestaat de mogelijkheid het pand te verkopen aan een derde.

Wij verzoeken u behulpzaam te zijn bij een minnelijke taxatie van het bovengenoemde pand. (…) Wij stellen het op prijs als de taxatie op de kortst mogelijk termijn uitgevoerd kan worden.”

9. Bij brief van 15 september 2006 hebben eiser en [W] verweerder als volgt bericht:

“De heren [W] en [eiser] hebben het pand, [adres] , in hun bezit, ieder voor 50%. Het pand wordt verhuurd aan de vennootschap [G BV] (Deze verhuur wordt fiscaal gekwalificeerd als het ter beschikking stellen van een vermogensbestanddeel aan een vennootschap waarin beide uiteindelijk een aanmerkelijk belang hebben (een Box 1-bestanddeel). Er bestaat de mogelijkheid de aandelen van [G BV] te verkopen aan een derde. Het pand wordt dan verhuurd aan de vennootschap van de derde (een Box 3-bestanddeel).

Wij verzoeken u behulpzaam te zijn bij een minnelijke taxatie van het bovengenoemde pand. (…) Wij stellen het op prijs als de taxatie op de kortst mogelijk termijn uitgevoerd kan worden.”

10. Op 17 oktober 2006 hebben eiser en [W] een opgaafformulier ‘Informatie taxatie onroerende zaak’ ingediend. Het formulier is, voor zover thans relevant, als volgt ingevuld:

1d. Zijn er nog overige onroerende zaken in eigendom?

x Ja

1e. Welke zijn dit en waarom hoeven deze niet te worden gewaardeerd?

Deze resorteren in Box III.

De gevraagde taxatie ziet toe op de overgang van het DGA-pand van Box I naar Box III.

(…)

1g. Is de taxatie in het kader van waardering van aandelen.

x Nee, ga naar vraag 2.

1h. Zijn er plannen voor verkoop van de gehouden deelnemingen?

x Ja

2a. Zijn er de laatste jaren taxatierapporten opgemaakt?

x Nee

2b. Wat is de reden van de taxatie?

Voorgenomen verkoop van de aandelen in [G BV]

2c. Wat is de peildatum voor de taxatie?

1 april 2007

(…)

3a. gaat u de onroerende zaak verkopen?

x Nee

3b. Gaat u de onroerende zaak verhuren?

x Ja

(…)

5a. Wordt de onderneming overgenomen?

x Ja

5b. wie neemt de onderneming over?

Is onderwerp van overleg/onderhandeling en onderzoek.

5c. Wat is de relatie tussen u en degene die de onderneming overneemt? Bijvoorbeeld vader/zoon-relatie.

De mogelijke koper zal een rechtspersoon zijn / geen familie

(…)

6c. wat is de ingangsdatum van het huurcontract?

1995

6d. Wat is de looptijd van het huurcontract?

Onbepaald

6e. Wat is de huurprijs op dit moment?

€ 176.329,93

11. Eiser en [W] hebben vervolgens met verweerder een overeenkomst gezamenlijke taxatie onroerende zaken gesloten. Daarin staat onder meer het volgende:

Reden gezamenlijke taxatie

De waarde van de onroerende zaak wordt vastgesteld om de volgende reden. [Eiser] en de heer [W] stoppen hun onderneming.

Peildatum en vaststelling waarde(n)

De waarde(n) van de onroerende zaak in het economische verkeer in vrij opleverbare staat worden vastgesteld per 1 april 2007.

Voorwaarden

(…)

- Het taxatierapport kan alleen worden gebruikt voor doeleinden gelegen tot drie maanden na de peildatum.”

12. In de brief van 8 november 2006, waarbij eiser mede namens [W] de getekende overeenkomst aan verweerder zendt, merkt eiser nog het volgende op:

“Met betrekking tot de tekst van de overeenkomst als door u onder ‘Reden gezamenlijke taxatie’ vermeld merken wij op dat analoog aan de inhoud van onze melding Opgaaf informatie taxatie onroerende zaak van 17 oktober 2006, is aangegeven onder vraag 2b dat de verkoop van de onderneming wordt overwogen en derhalve nog niet als vaststaand kan worden vermeld in de overeenkomst.

Immers de uitkomst van de minnelijke taxatie en haar financiële gevolgen, alsmede de uitkomst van de te voeren onderhandelingen over de verkoop van de onderneming zullen uiteindelijk voor doorgang van de voorgenomen transactie beslissend zijn.”

13. Vervolgens hebben [E ] (namens verweerder) en [B] (namens eiser en [W] ) een gezamenlijk taxatierapport opgesteld en ondertekend. Daarin is aan het pand per 20 december 2006 een waarde in het vrije economische verkeer toegekend van € 1.850.000.

14. Bij notariële akte van 1 november 2007 heeft [W Beheer BV] de aandelen van [G BV] geleverd aan [K Beheer BV] (hierna ook: [K Beheer BV] ) voor een koopsom van € 1.500.000. In de akte is onder meer bepaald dat vanaf datum levering alle baten en lasten van de aandelen voor rekening van [K Beheer BV] zijn. Volgens de akte is mondeling een overeenkomst van koop en verkoop van de aandelen overeengekomen tussen koper en verkoper.

15. Eiser heeft in de aangifte ib/pvv voor het jaar 2006 met betrekking tot het pand de kostenpost “afschrijving tot op waarde minnelijke waardering” opgevoerd van € 798.866. Bij de vaststelling van de aanslag heeft verweerder deze kostenpost buiten beschouwing gelaten. Bij de vaststelling van de aanslag ib/pvv voor het jaar 2007 heeft verweerder, in afwijking van de door eiser ingediende aangifte, in verband met de beëindiging van de terbeschikkingstelling van het pand een positief resultaat in aanmerking genomen.

2.1.2. Tegen de in rechtsoverweging 13 van de rechtbankuitspraak opgenomen feiten heeft belanghebbende bezwaren ingebracht. Het Hof kan de aldaar vermelde feiten dan ook niet als tussen partijen vaststaand overnemen, maar dient daarover zelfstandig een oordeel te geven. Het verwijst daarvoor naar onderdeel 2.1.5 hierna. Nu tegen de overige feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat het Hof ook wel van die feiten uit. Het Hof voegt daaraan nog de volgende feiten toe.

2.1.3. Tot de gedingstukken behoort een op 1 september 1995 gedateerde huurovereenkomst van het pand aan [adres] (hierna: het pand) tussen belanghebbende en [W] , enerzijds, en [G BV] (hierna: [G BV] ), anderzijds. In de overeenkomst is een aanvangshuurprijs van fl 400.000 (exclusief omzetbelasting) per jaar opgenomen; huurherzieningen zullen op basis van het prijsindexcijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek geschieden. Voorts is voor zover relevant het volgende opgenomen “Deze huur en verhuur is aangegaan voor de tijd van tien jaar, ingaande op 1 januari 1996 en derhalve eindigende op 31 december 2005.” Tevens is in de huurovereenkomst een optie voor verlenging van de huur opgenomen.

2.1.4. In het op 17 oktober 2006 (zie onder rechtsoverweging 10 onder de feiten van de rechtbank) door belanghebbende en [W] ingediende opgaafformulier ‘Informatie taxatie onroerende zaak’ is, voor zover thans relevant, (nog) het volgende vermeld:

“6.g Kan het huurcontract worden verlengd? X Nee”

In de vervolgens tussen de inspecteur enerzijds en belanghebbende en [W] anderzijds gesloten overeenkomst gezamenlijke taxatie onroerende zaken (zie onder rechtsoverweging 11 onder de feiten van de rechtbank) staat onder meer (nog) het volgende vermeld:

“Voorwaarden

-

[belanghebbende] en [W] bevestigen dat de gegevens in de bijgevoegde opgaaf informatie taxatie onroerende zaak juist zijn. Deze opgaaf maakt deel uit van de overeenkomst.

-

Als blijkt dat de gegevens in de Opgaaf informatie taxatie onroerende zaak onjuist zijn, dan is de vastgestelde waarde ongeldig.”

2.1.5. [E ] (namens de inspecteur) en [B] (namens belanghebbende en [W] ) hebben een gezamenlijk taxatierapport opgesteld en ondertekend. Daarin is onder meer opgenomen “Door huurder is voor ca. € 1.500.000,- geïnvesteerd in uitbreiding vloeroppervlak en geschikt maken tot showroom”. Aan het pand is per 20 december 2006 een waarde in het vrije economische verkeer toegekend van € 1.850.000.

2.1.6. Tot de gedingstukken hoort een op 19 februari 2008 gedateerde huurovereenkomst winkelruimte. In de overeenkomst is de verhuur van het pand door belanghebbende aan [G BV] (vertegenwoordigd door [K] ) voor de duur van 10 jaar, ingaande op 1 januari 2008 en lopende tot 31 december 2017 opgenomen. Opgenomen is voorts dat de aanvangshuurprijs van het gehuurde op jaarbasis € 477.000 bedraagt.

2.1.7. Tot de gedingstukken behoort een in november 2013 gedateerde verklaring van [K] (bedrijfsleider van [G BV] en directeur groot aandeelhouder [K Beheer BV] ). Hierin is onder meer opgenomen:

“- De definitieve vaststelling van de hoogte van de huurprijs ingaande 01-01-2008 heeft eind oktober 2007 plaatsgevonden, nadat de financiering op 19 oktober door de bank en de heer [W] was toegezegd. De hoogte van de nieuwe huurprijs werd overeengekomen op basis van de taxatieberekening, uitgevoerd door de taxateur [B] ;

- Ik ben zeer goed bekend met de huurprijzen en huurvoorwaarden ter plaatse, zo ben ik als lid nauw betrokken bij de Stichting Woonboulevard [plaats] , een

samenwerkingsverband van de op de woonboulevard [plaats] gevestigde winkeliers en daardoor bijzonder goed geïnformeerd over de ‘ins and outs’ van gangbare huurvoorwaarden en wat er zo al over rond gaat bij de leden. De door hen betaalde huurprijzen liggen gemiddeld veel hoger dan ik ben overeengekomen.

Een exemplaar van de huurovereenkomst (opgesteld door [bedrijf] ) ingaande op 01-01-2008, voor de duur van 10 jaar met 10 optiejaren en ondertekend op 19 februari 2008, is door mij overgelegd. De door mij overhandigde specificatie van de opbouw van de huurprijs maakt deel uit van de huurovereenkomst;

- Voorafgaande aan de levering van de aandelen heb ik nog eerst een tijdelijke huurovereenkomst getekend die strekte tot behoud van rechten voor de verhuurder. Die overeenkomst werd op 18 februari 2008 vervangen door de definitieve huurovereenkomst met proces verbaal van oplevering;”

2.1.8. Bij de aanslagregeling IB 2007 is het aangegeven verzamelboxinkomen van € 98.207 met een bedrag van € 376.444 gecorrigeerd. Bij de aanslagregeling IB 2007 van [W] is een gelijk bedrag gecorrigeerd. Zie voor een berekening van dit bedrag rechtsoverweging 5.11.

In de uitspraak op bezwaar van belanghebbende schrijft de inspecteur onder meer:

“Gevolg: bij de aanslag IB/PVV 2007 is een bedrag ter grootte van € 376.444, zijnde het resultaat vanwege beëindiging TBS gecorrigeerd. Vanwege het verstrijken van de navorderingstermijn is het bedrag van € 1.851.540 niet meer na de vorderen.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.1.

In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, in geschil

3.1.2.

Met betrekking tot de aanslag IB 2006

  1. Is de terbeschikkingstelling ex artikel 3.92 Wet IB 2001 van het pand aan [G BV] in het jaar 2006 - hetgeen belanghebbende bepleit en de inspecteur bestrijdt – geëindigd?

  2. Heeft belanghebbende in 2006 recht op een afwaardering van het pand; hetgeen belanghebbende bepleit en de inspecteur bestrijdt?

3.1.3.

Met betrekking tot de aanslag IB 2007

Ervan uitgaande dat de terbeschikkingstelling van het pand niet in 2006 is geëindigd:

  1. Is de inspecteur met betrekking tot de uitstapwaarde gebonden aan de ‘gezamenlijke waardering’ van het pand; hetgeen belanghebbende bepleit en de inspecteur bestrijdt (zie 2.1.5)?

  2. Wat was op de peildata de opstap- en uitstapwaarde van het pand?

3. Dient het resultaat uit overige werkzaamheden slechts voor de helft aan belanghebbende te worden toegerekend (en voor de andere helft aan zijn echtgenote)?

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Proceskosten