Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-01-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:159, 16/00255

Gerechtshof Amsterdam, 10-01-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:159, 16/00255

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 januari 2017
Datum publicatie
25 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:159
Formele relaties
Zaaknummer
16/00255

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; per 1 januari 2014 is de integratieheffing afgeschaft; evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de herrekening in één keer van de in aftrek gebrachte voorbelasting op de voet van artikel 15, lid 4, van de Wet OB in strijd is met artikel 187 van de Btw-richtlijn

Uitspraak

kenmerk 16/00255

11 januari 2017

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Stichting [X], gevestigd te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: prof. dr. B.G. van Zadelhoff

tegen de uitspraak van 25 mei 2016 in de zaak met kenmerk HAA 15/187 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbebende heeft op 9 oktober 2014 over het derde kwartaal 2014 aangifte omzetbelasting gedaan van een te betalen bedrag van € 86.837 en dit bedrag op aangifte voldaan.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak van 11 december 2014 het bezwaar van belanghebbende tegen de voldoening op aangifte afgewezen.

1.3.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 25 mei 2016 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 juni 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur telkens zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’ – de navolgende feiten vastgesteld:

“1. Eiseres heeft in 2013 op eigen grond te [Y] een appartementencomplex laten bouwen. Het complex bestaat uit 7 appartementen. Het complex is in juli 2014 opgeleverd. Vier appartementen zijn met ingang van 1 augustus 2014 vrijgesteld verhuurd. Voor drie appartementen heeft eiseres in het derde kwartaal 2014 nog geen huurder gevonden.

2. Eiseres heeft in 2013 voor de bouw van de appartementen € 113.802 aan voorbelasting in aftrek gebracht. Deze aftrek heeft betrekking op de bouw van voor verhuur bestemde appartementen. Dit omdat een heffing op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onder b van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) te verwachten was. Per 1 januari 2014 is deze (integratie)heffing komen te vervallen.

3. Eiseres heeft in 2014 geen voorbelasting in aftrek gebracht voor de bouw van de appartementen. Vanwege de eerste ingebruikneming op 1 augustus 2014 heeft eiseres € 79.587 van de in aftrek gebrachte voorbelasting herzien. In het tijdig op aangifte voldane bedrag van € 86.837 is het bedrag van € 79.587 begrepen.”

2.2.

Nu partijen tegen de feitenvaststelling van de rechtbank geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de herrekening in één keer van de in aftrek gebrachte voorbelasting op de voet van artikel 15, lid 4, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) ten bedrage van € 79.587 in strijd is met artikel 187 van Richtlijn 2006/112EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: de Btw-richtlijn) zoals belanghebbende stelt en de inspecteur weerspreekt.

4 Relevante bepalingen in de Btw-richtlijn

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing