Gerechtshof Amsterdam, 06-07-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2622, 16/00528
Gerechtshof Amsterdam, 06-07-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2622, 16/00528
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 6 juli 2017
- Datum publicatie
- 12 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:2622
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:105
- Zaaknummer
- 16/00528
Inhoudsindicatie
Bezwaar tegen navorderingsaanslag terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij een expliciet verzoek om adreswijziging heeft gedaan. Inspecteur heeft met de overgelegde rapportage de verzending aannemelijk gemaakt.
Uitspraak
kenmerk 16/00528
6 juli 2017
uitspraak van de meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X BV] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 27 oktober 2016 in de zaak met kenmerk HAA 16/1774 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 6 januari 2007 aan belanghebbende over het boekjaar 1 december 2001 tot en met 31 augustus 2002 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd onder nummer [aanslagnummer] (hierna: de navorderingsaanslag).
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag schriftelijk bezwaar gemaakt op 9 februari 2011. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard bij uitspraak gedagtekend 28 januari 2013.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep bij mondelinge uitspraak van 15 juli 2014 (AWB 13/1178) niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.3. genoemde uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft bij uitspraak van 12 januari 2016 (14/00740) het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, de zaak teruggewezen naar de rechtbank, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep ten bedrage van € 220 en de inspecteur gelast het betaalde griffierecht ad € 493 aan belanghebbende te vergoeden.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 27 oktober 2016 (HAA 16/1774) het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen de onder 1.5. genoemde uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 1 december 2016, aangevuld bij brief van 29 december 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 30 januari 2017 en 7 juni 2017 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende.
Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Op 19 juni 2017 is een nader stuk ontvangen van de inspecteur, waarvan belanghebbende ter zitting een afschrift heeft ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2017. Van het verhandelde ter
zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Belanghebbende is opgericht op 8 december 1989. Bestuurder van belanghebbende is [Management BV] , sinds 17 juni 1998. [A] is vanaf 2 maart 2001 bestuurder van [Management BV] Belanghebbende maakte deel uit van een groep van vennootschappen, hierna te noemen de [A-groep] .
Met uitzondering van belanghebbende is met betrekking tot de aanslagen
vennootschapsbelasting van tot de [A-groep] behorende vennootschappen een
vaststellingsovereenkomst gesloten met de Belastingdienst. Daarbij is onder meer
afgesproken dat genoemde vennootschappen zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 1 oktober
2007 zouden worden ontbonden.
Belanghebbende is op 29 maart 2010 ontbonden. Bij beschikking van 29 oktober 2014 heeft de handelskamer van de Rechtbank Midden-Nederland de vereffening van het vermogen van belanghebbende heropend en [A] benoemd tot vereffenaar.
Tot de gedingstukken behoren uittreksels van de Kamer van Koophandel van 7
april 2005 en 19 september 2007. Daarin is als vestigingsadres van belanghebbende vermeld [adres 1] . Deze uittreksels vermelden als
correspondentieadres van belanghebbende [postbusadres] .
Tot de gedingstukken behoort een duplicaat van de navorderingsaanslag,
geadresseerd aan [adres 1] .
Tot de gedingstukken behoort een uitdraai uit Beheer van Relaties van de
Belastingdienst (BVR) van 1 mei 2013 met gegevens ten aanzien van belanghebbende over de “Adressoorten centrale computer Belastingdienst”; deze uitdraai luidt — voor zover hier van belang — als volgt:
“ Adr. Akt Vnr Postcode Huisnr. Toev Straatnaam Plaats Ing.dat. Verv. dat.
srt srt
1. LB [adres 1] 26-06-2008
2 02 ECON 001 [adres 1] 26-06-2008 29-03-2010
3 06 VPB 001 [adres 5] 03-06-1992 08-06-1995
4 11 OB 001 [adres 6] 01-03-2000 24-11-2000
5 12 [adres 6] 11-08-2000 09-10-2004
6 38 ICT 001 [adres 8] 21-10-1998 31-12-1999”
Tot de gedingstukken behoort een overzicht van de mutaties van het
vestigingsadres van belanghebbende in het BVR-systeem van de Belastingdienst van 1 mei 2013. Uit dit overzicht blijkt dat met ingang van 11 januari 2005 [adres 1] als
vestigingsadres van belanghebbende staat geregistreerd bij de Belastingdienst.
Op 19 december 2012 heeft in het kader van het bezwaar tegen de
navorderingsaanslag een hoorgesprek plaatsgevonden. Het verslag van dit hoorgesprek
vermeldt - voor zover hier van belang - het volgende (waarbij [A] is aangeduid
als “E” en [B] als “V”; de inspecteur is aangeduid als “N”):
“E: De aanslag is nooit naar ons gestuurd. Maar ook zijn nooit brieven vanuit de invordering
verstuurd. [medewerker 1] was het eerder met mij eens dat dat erg ongebruikelijk is, zeker
voor een bedrag van € 2,5 miljoen!
N: Vaststaat dat de aanslag is verstuurd naar het vestigingsadres van [X BV] . Ook een
betalingsherinnering, de aanmaning en het schriftelijke dwangbevel zijn naar dat adres
gestuurd.
V: Ik zie dat de aanslag is geadresseerd op [adres 1] . Dat adres is inderdaad in
het gebouw waar wij toentertijd als enige zaten. Het probleem is echter dat dat adres geen
eigen brievenbus heeft. Alles wordt gewoonlijk besteld in de bus van [adres 2] , een unit die
toen ook tot onze beschikking stond. Normaal gesproken wist de postbode dat hij post voor
nr. [adres 1] bij [adres 2] moet bestellen. Waarom dat bij deze stukken niet zou zijn gebeurd weet ik
niet. Overigens gaat verreweg de meeste fiscale post naar onze [postbusadres] . Voor
[X BV] is wel verzocht om post te verzenden naar de postbus, maar het is nooit gelukt om
dat bij de Belastingdienst gewijzigd te krijgen.
E: Wij hebben dus de aanslag en de inningsbrieven nooit ontvangen. U moet dat geloven. En
anders moet u me uitleggen waarom ik juist tegen deze cruciale aanslag niet in bezwaar zou
zijn gekomen. Het gáát juist om deze aanslag. Meneer [medewerker 2] , u weet dat ik altijd
in bezwaar ga als ik denk dat iets niet juist is. Uiteraard had ik tegen deze bijzonder hoge
aanslag bezwaar gemaakt als ik hem kende.”
Het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank van 31 oktober 2013 luidt - voor
zover hier van belang - als volgt:
“Eiseres ( [A] ):
(…)
Het vestigingsadres was destijds [adres 1] . Daar zat het
personeel
van eiseres. Naast dat ik de aanslag niet ontvangen heb, heb ik ook de door verweerder
gestelde betalingsherinnering van 19 februari 2007, de aanmaning van 16 april 2007, het
dwangbevel van 16 mei 2007 en het bericht dat de aanslag op oninbaar is gesteld van 7
augustus 2007 niet ontvangen. Daar ben ik zeker van. Het is mijn werk om bedrijven weer
gezond te maken. Ik teken per default bezwaar aan tegen elke beslissing van de
Belastingdienst. En nu is er één aanslag, juist die waar mij een misdrijf ten laste is gelegd,
waar ik te laat bezwaar zou hebben gemaakt? En vervolgens wordt er een misslag gemaakt
van € 6.000.000 en niemand reageert?
U vraagt om een verklaring waarom ik de aanslag noch de betalingsherinnering etc.
ontvangen heb. [appartementencomplex waaronder adres 1 en adres 2] is één groot gebouw met drie bouwlagen. De
façade is 17 meter. [eigenaar] was de eigenaar van het gebouw en was gevestigd op
nummer [adres 2] . [eigenaar] had een postbus. Nummers [adres 1] en [adres 3] hadden geen eigen
brievenbus. Nummer [adres 4] had er wel één. In nummers [adres 4] en [adres 3] zaten huurders. Nummer
[adres 1] was van de IDT Group en zat op de bovenste verdieping. De postbode wist dat er
meerdere bedrijven in het gebouw gevestigd waren. Ikzelf zat in nummer [adres 2] en had
dagelijks contact met de postbode. De postbode wist: als er post komt voor nummer [adres 1] dan
moet dat in de brievenbus van nummer [adres 2] . Ik kan niet zeggen hoeveel brieven er niet zijn
aangekomen.
(...)
[B] voegt hieraan toe:
[postbusadres] is het postadres van eiseres. Alle correspondentie moet naar dat adres
verzonden worden. Ik ben hier nog steeds mee bezig. Er is een veelvoud van brieven
hierover naar de Belastingdienst verzonden. Er zijn aanslagen btw naar een adres uit 1987
verzonden! De heer Wijnbergen van de Belastingdienst heeft de onderzoeken gedaan. Hij is
in ons gebouw geweest. Wij hadden 20 bedrijven. Een belastinginspecteur kwam elke drie
maanden koffie drinken.
Verweerder:
(...)
U vraagt mij waaruit blijkt dat aanslag, de betalingsherinnering van 19 februari 200[7], de
aanmaning van 16 april 2007, het dwangbevel van 16 mei 2007 en het bericht dat de aanslag
op oninbaar is gesteld van 7 augustus 2007 zijn verzonden. Ik leid dat af uit het
computersysteem. Hier wordt geen afzonderlijke notitie van gemaakt. Het is algemeen dat
dergelijke brieven worden verzonden. De opdracht voor verzending gaat naar het centrale
systeem in Apeldoorn. Daar worden de brieven uitgedraaid en die worden dan verzonden.
Dat gaat automatisch. [adres 1] is adres van eiseres. Ook de
vaststellingsovereenkomst is naar dat adres verzonden. Dat adres staat ook op de
vaststellingsovereenkomst vermeld. Ik verwijs in dit verband naar de als bijlagen 5a en 5b
bijgevoegde overzichten van eiseres’ adressen. Overzicht 5a is een overzicht van de
adressen die hebben gegolden voor eiseres. Zoals u kunt zien had eiseres in onderhavige
periode geen ander adres. Overzicht 5b is een verbijzondering van de diverse adresgegevens
van eiseres. Volgens overzicht 5b heeft hier bij eiseres één maal een wijziging
plaatsgevonden, maar deze wijziging had geen betrekking op het adres. Overzicht 5a
bevestigt dit. U wijst mij op discrepanties tussen de twee overzichten. Ik licht de overzichten
nogmaals toe. Ik wijs op de kolom vervaldatum: er is inderdaad een entry geweest. De
bovenste regel van overzicht 5a is het vestigingsadres. Dan moet je in de historie kijken wat
het adres was op het moment van het opleggen van de aanslag. Dat zie je dan in overzicht
5h. Ik weet niet wat de entry in 2008 inhoudt. Wel constateer ik dat het adres in elk geval
hetzelfde is gebleven, namelijk [adres 1] . Overzicht 5h is
volgens de gegevens van de KvK en overzicht 5a zijn de fiscale adressen voor de diverse
belastingmiddelen. In overzicht 5h staat dan de historie. Van belang hier is ook dat
uitsluitend het vestigingsadres uit de KvK door de Belastingdienst wordt overgenomen. Het
is standaard dat de belastingplichtige zelf opgave doet van naar welk adres post voor de
verschillende belastingmiddelen verzonden moet worden. Ik merk nog op dat in 2007 geen
sprake meer was van meerdere bedrijven in het gebouw aan de [adres 1] .
Eiseres heeft ons meegedeeld als enige daar gevestigd te zijn.”
Het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 15 juli 2014 luidt -voor
zover hier van belang - als volgt:
“ [A] :
(...)
De navorderingsaanslag is niet op de juiste wijze aan eiseres bekend gemaakt. De heer
[medewerker 3] van de Belastingdienst had mij in mei 2007, toen de vaststellingsovereenkomst tot
stand kwam, al over de navorderingsaanslag kunnen informeren. Ik heb in 2008 in verband
met de zaak [Y] wederom contact gehad met de heer [medewerker 3] . Toen is ook niet de
navorderingsaanslag aan bod gekomen. Pas na liquidatie van eiseres, die is geïnitieerd door
de Belastingdienst, ben ik op de hoogte gekomen van de navorderingsaanslag. Daar loopt
het beroep dus tegen.
(...)
Ik blijf bij mijn standpunt dat de Belastingdienst de verzending van de navorderingsaanslag
aannemelijk moet maken.”
De heer [A] is in hoger beroep door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op
1 juni 2016 veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf wegens het feitelijk leiding geven
aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Belanghebbende heeft ter zitting bij deze rechtbank op 7 september 2016 aangegeven dat tegen dit vonnis cassatieberoep is ingesteld bij de Hoge Raad.
De inspecteur heeft ter zitting bij het Hof op 9 september 2015 een schriftelijk rapport overgelegd met betrekking tot de aanbieding per post van de navorderingsaanslag. Het rapport is opgemaakt door [medewerker 4] , behandelingsfunctionaris werkzaam bij de Belastingdienst afdeling B/CA rechtshandhaving. Het rapport luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“Ik heb op 3 september 2015 (...) de volgende systemen geraadpleegd:
- DACAS (COA-Archiefgegevens)
- ZPO5 (SAP Dispositielijst)
- VAO3 (SAP Verkooporderoverzicht)
Ik heb in een vanuit EBVN ten aanzien van betrokkene, inzake het document
Aanslag [aanslagnummer] het volgende waargenomen:
Dat er m.b.t. het [BSN] , een Navordering met dagtekening
30-11-2013 over het boekingstijdvlak 20070101-20071231 is geregistreerd.
Ik heb in DACAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document [aanslagnummer] het volgende
waargenomen:
Dat er op 28-12-2006 een aanslag met het aanslagnummer [aanslagnummer]
en dagtekening 06-01-2007 is geregistreerd.
Ik heb in het ZPO5 ten aanzien van betrokkene, inzake het document [aanslagnummer] het
volgende geconstateerd:
Dat dit document vermoedelijk is opgenomen in één van de partijen documenten, genaamd C02093 CAV 1 VPB DEF Var 1; LJN Cl5083 CAV 2 VPB DEF Var 2 met
het RUNID PP21540 en generatienummer VPB900 in een aantal van 2.579 en 1.095
stuks
Ik heb in het ZPOS waargenomen dat de partijen documenten met RUNID PP2I54Oen
op 02-01-2007 zijn aangeboden ter postverzending aan TNT post.
Ik heb in VAO3 ten aanzien van betrokkene, inzake het document [aanslagnummer] het volgende
waargenomen:
Dat de partijen met het RUNID PP2 1540 en generatienummer VPB900 met het
verkoopordernummer 7002070071 in een aantal 2.579 en 1.095 stuks tijdig en
zonder problemen is aangeboden aan de postleverancier ter verzending.
Met postbedrijf TNT post heeft de Belastingdienst/CA in het kalenderjaar 2007 contractueel
vastgelegd dat partijen documenten van het soort als het RLJNID PP2 1540 en
generatienummer VPB900 worden bezorgd binnen 48 uren na aanbieding.
6 Bronvermelding:
- [medewerker 5] B\CA Unit Productiekwaliteit en Gebruiksbeheer Proces- en
Gegevensbeheer VPB Functioneel beheerder t.b.v. info vanuit het
EVBN systeem.