Home

Gerechtshof Amsterdam, 26-01-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:407, 16/00038

Gerechtshof Amsterdam, 26-01-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:407, 16/00038

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
26 januari 2017
Datum publicatie
15 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:407
Zaaknummer
16/00038

Inhoudsindicatie

Procedure na verwijzing inzake rijnvarende. Het Hof is van oordeel dat, gelet op de strikte formulering van de verwijzingsopdracht, geen acht kan worden geslagen op de nadere bijlagen die de inspecteur na verwijzing heeft ingebracht.

Tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende heeft de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het schip in de relevante periode beschikte over een scheepspatent als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte.

Uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 16/00038

26 januari 2017

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

inzake het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van

[X] te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. M.J. van Dam (Van Dam & Kruidenier Advocaten) te Rotterdam,

tegen de uitspraak van 16 september 2011 in de zaak met kenmerk AWB 10/7672 van de rechtbank ‘s-Gravenhage (hierna: de rechtbank), in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 11 juni 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag in de Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen (IB/Pvv) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.293 en een premie-inkomen van € 31.122. Bij gelijktijdig genomen beschikking is € 1.454 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.2.

Eveneens met dagtekening 11 juni 2010 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd, berekend naar het maximale bijdrage-inkomen van € 30.623 en is bij gelijktijdig genomen beschikking € 166 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Het tegen de onder 1.1.1 en 1.1.2 vermelde aanslagen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 21 september 2010 afgewezen.

1.3.1.

Bij beschikking van 18 februari 2011 heeft de inspecteur de aanslag IB/Pvv ambtshalve verminderd uitgaande van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.293 en een premie-inkomen van € 15.474, met evenredige vermindering van heffingsrente.

1.3.2.

Bij beschikking van eveneens 18 februari 2011 heeft de inspecteur de aanslag Zvw ambtshalve verminderd uitgaande van een bijdrage-inkomen van € 15.226, met evenredige vermindering van heffingsrente.

1.4.

Het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep heeft de rechtbank ‘s-Gravenhage bij uitspraak van 16 september 2011 gegrond verklaard. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslagen zoals deze luiden na de verminderingsbeschikkingen van 18 februari 2011 gehandhaafd en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten.

1.5.

Op het hoger beroep van belanghebbende heeft het gerechtshof ‘s-Gravenhage bij uitspraak van 19 juni 2012 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Gravenhage beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De staatssecretaris van Financiën heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

1.7.

Bij arrest van 28 maart 2014, nr. 12/03718, ECLI:NL:HR:2014:683, BNB 2014/127, heeft de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.

1.8.

Bij arrest van 9 september 2015, X en [X] , gevoegde zaken C-72/14 en C-197/14, ECLI:EU:C:2015:564, BNB 2015/230, heeft het Hof van Justitie uitspraak gedaan op de door de Hoge Raad gestelde vragen.

1.9.

Bij arrest van 22 januari 2016, nr. 12/03718bis, ECLI:NL:HR:2016:82, BNB 2016/101 (hierna het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad beide beroepen in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Gravenhage vernietigd en het geding naar dit Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

1.10.

Partijen zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. De inspecteur heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij een op 3 maart 2016 ingekomen conclusie. Van belanghebbende is een conclusie ontvangen op 4 maart 2016. Van deze stukken is een afschrift aan de wederpartij verstrekt.

1.11.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2016. De inspecteur, die bij brief van 31 oktober 2016, aangetekend verzonden aan het (post)adres van de Belastingdienst/kantoor Rotterdam, postbus 50961, 3007 BC Rotterdam, is uitgenodigd voor de zitting, is niet verschenen. Blijkens in het dossier opgenomen ‘track&trace-gegevens’ van PostNL is de brief waarin de uitnodiging is verzonden bezorgd en op grond van navraag van de griffier is komen vast te staan dat deze brief is opgehaald.

2 2. Feiten

2.2.

Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft de volgende, in cassatie niet betwiste feiten, vastgesteld:

“3.1. Belanghebbende woonde in het jaar 2007 in Nederland en was gedurende de periode 1 januari tot en met 30 juni 2007 in dienst bij [C. S.A.R.L.] , gevestigd te Luxemburg (hierna: [C 1] ). Belanghebbende heeft over het jaar 2007 premies betaald ter zake van sociale verzekeringen in Luxemburg.

3.2.

Belanghebbende was in voormelde periode als kapitein werkzaam op een binnenvaartschip, het motortankschip [I] (hierna: het schip), binnen de Europese Gemeenschap, voornamelijk op de Rijn, haar zijrivieren en haar verbindingen naar open zee.

3.3.

Door de Nederlandse bevoegde autoriteit is op 1 oktober 2002 ten behoeve van het schip een Rijnvaartverklaring, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet vervoer binnenvaart (Stb. 1991, 711) uitgereikt, waarop als eigenaar [V.o.f. D] (hierna: de V.o.f.) [adres] en als exploitant geen afzonderlijke naam is vermeld.

3.4.

De V.o.f. heeft per 1 januari 2006 haar onderneming geruisloos ingebracht in [D BV] Deze vennootschap heeft het schip vervolgens binnen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting overgedragen aan haar dochtermaatschappij [W] (hierna: [W] ). Het vestigingsadres van [W] is [adres] .”

2.3.

Het Hof voegt hieraan op grond van de gedingstukken het volgende toe:

2.4.

Tot de bijlagen die de inspecteur bij zijn ‘Aanvulling op verweerschrift’ van 25 april 2012 aan het gerechtshof ‘s-Gravenhage heeft gezonden behoort (een afschrift van) een ‘Schiffsattest Nr. [nummer] der Untersuchungskommission Duisburg’ waarin met betrekking tot het schip [I] met ‘Amtlichte Schiffsnummer [nummer] ’ is verklaard:

“Das vorstehend beschriebene Fahrzeug ist aufgrund eigener Untersuchung vom (…) 12.02.1997 zur Fahrt auf dem Rhein (…) zwischen Basel und dem offenen Meer mit der angegebenen höchstzulässigen Einsenkung sowie der nachstehend angegebenen Ausrüstung und Besatzung für tauglich befunden worden. (…)

Die Gültigkeit dieses Schiffsattestes erlischt am 25.03.2006”.

2.5.1.

Tot de bijlagen die de inspecteur bij zijn conclusie na het verwijzingsarrest aan dit Hof heeft gezonden behoort (een afschrift van) een e-mailcorrespondentie tussen de Belastingdienst Rijnmond/kantoor Rotterdam en de Zentralstelle SUK Mainz met de volgende inhoud.

(van (…)@belastingdienst aan ZSUK WSD Südwest d.d. 7 mei 2012)

(…) Ich habe einige Fragen über das Schiff [I] , mit Schiffsnummer: [nummer] . (Seit 2010 ist die Nahme: [C ] )

1. Die [I] ist ein Holländisch Schiff (registriert Rotterdam), aber am 12 Febr. 1997 ist durch Deutschland ein Schiffsattest (Artikel 22 Revidierte Rheinschiffahrtsakte) eingestellt, mit nummer [nummer] . Die Attest hat ein Gültigkeit bis 24 März 2006.

2. Bei unseren Ministerium (…) hab ich nachgefragt ob sie eine neue Attest eingestellt haben, aber das Antwort war nein. Deswegen komme ich bei Ihnen, haben Sie eine neue Schiffsattest eingestellt?

3.So ja, was ist das number?

4. Wann endet die Gültigkeit dieses Attest?”

(van ZSUK WSD Suedwest aan (…)@belastingdienst.nl)

“(…) [D]as Gütermotorschiff ex “ [I] ”, [nummer] , jetzt “ [C ] ”, besitzt bis zum 01.09.2013 ein gültiges Schiffsattest mit der Nr. [nummer] . Das Attest wurde hier in Mainz von der ZSUK ausgestellt. (…)”

2.5.2.

Tot de bijlagen bij de conclusie van de inspecteur na het verwijzingsarrest behoort verder (een afschrift van) een brief van 28 januari 2016 van de Inspectie Leefomgeving en Transport (Ministerie van Infrastructuur en Milieu) aan de Belastingdienst Rijnmond/kantoor Rotterdam waarin het volgende is verklaard:

“Voor het binnenvaartschip mvs [C ] , met EU-nummer: [nummer] zijn de volgende certificaten ingevolge artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte afgegeven.

Verlopen certificaten:

CVOR 13-10-2003 - 25-03-2006

CVOR 05-03-2007 - 06-03-2007

CVOR 03-11-2008 - 01-09-2013

CVOR 30-03-2010 - 01-09-2013

CVOR 09-04-2010 - 08-04-2014

VCERT 20-11-2012 - 20-02-2013

VCERT 14-02-2013 - 14-05-2013

VCERT 01-05-2013 - 01-08-2013

CVOR 31-01-2014 - 12-11-2019”

2.5.3.

Tot de bijlagen bij de conclusie van de inspecteur na het verwijzingsarrest behoort ten slotte een (afschrift van) het volledige ‘Certificaat van Onderzoek no. [nummer] van de Commissie van Deskundigen te Duisburg/Schiffsattest Nr. [nummer] der Untersuchungskommission Duisburg’. Blad 9 hiervan bevat onder meer de volgende tekst:

“Die Untersuchungskommission hat das Fahrzeug am 22.05.2006 untersucht.

Anlass der Untersuchung: Verlängerung der Gültigkeit des Schiffsattestes und Neumotorisierung.

Aufgrund des Untersuchungsergebnisses wird die Gültigkeitsdauer des Schiffsattestes verlängert bis zum 01.09.2013”.

3 3. Het geschil na verwijzing

Na verwijzing is uitsluitend nog in geschil of de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat het schip in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2007 was voorzien van een scheepspatent als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte.

4 Beoordeling van het geschil

6 Beslissing