Gerechtshof Amsterdam, 17-10-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4582, 17/00261, 17/00492, 17/00493
Gerechtshof Amsterdam, 17-10-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4582, 17/00261, 17/00492, 17/00493
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2017
- Datum publicatie
- 9 november 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:4582
- Zaaknummer
- 17/00261, 17/00492, 17/00493
Inhoudsindicatie
Appellanten maken bezwaar tegen een overdrachtsvergunning op grond van het Besluit strategische goederen voor de overdracht van militair materieel naar Frankrijk ten behoeve van de Egyptische marine. Naar het oordeel van het Hof heeft de minister dit bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat appellanten niet zijn aan te merken als belanghebbenden
Uitspraak
kenmerken 17/00261, 17/00492 en 17/00493
17 oktober 2017
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
Stichting [X],
Vereniging [Y] en
Stichting [Z], tezamen aangeduid als appellanten, gemachtigde: mr. J. Klaas (Fischer Groep),
tegen de uitspraken van 20 april 2017 in de zaken met kenmerk HAA 17/913, HAA 17/1638 en HAA 17/1639 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
appellanten
en
de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de Minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
Appellanten hebben bij brief van 23 december 2016 bezwaar gemaakt tegen een aan een derde verleende uitvoervergunning ter zake van de overdracht van militair materieel.
De Minister heeft in één geschrift van 10 februari 2017 de bezwaren van appellanten niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft bij uitspraken van 20 april 2017 het beroep van appellanten ongegrond verklaard.
Appellanten hebben op 15 mei 2017 hoger beroep bij het Hof ingesteld. De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraken, die gelijkluidend zijn en waarin appellanten en de Minister telkens zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’, de navolgende feiten vastgesteld:
“1. Verweerder heeft aan een in Nederland gevestigde onderneming op grond van de artikelen 18 en 21 van het Besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Justitie van 24 juni 2008, houdende regels ten aanzien van de in-, uit- en doorvoer van goederen voor tweeërlei gebruik en militaire goederen (hierna: Besluit strategische goederen) een uitvoervergunning verleend voor de overdracht van militair materieel naar Frankrijk ten behoeve van de Egyptische marine. Deze vergunning was geldig tot en met 30 september 2016.
2. Eiseres heeft bij brief van 12 oktober 2015 bezwaar gemaakt tegen de onder 1 genoemde vergunning.
3. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres bij beslissing op bezwaar van 1 juni 2016 niet-ontvankelijk verklaard.
4. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 25 augustus 2016 (ECLI:NL:RBNHO:2016:7024) uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard en de voorlopige voorziening afgewezen.
5. Eiseres heeft tegen de uitspraak op het beroep hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Amsterdam heeft op 24 januari 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:165) uitspraak gedaan en het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
6. Verweerder heeft aan de onder 1 genoemde onderneming op 21 september 2016 een nieuwe uitvoervergunning verleend voor de overdracht van militair materieel naar Frankrijk ten behoeve van de Egyptische marine. Deze vergunning is geldig tot en met 31 oktober 2017.”
Nu partijen tegen de feitenvaststelling van de rechtbank geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof vast dat de afgifte van de uitvoervergunning op 17 november 2016 bekend is gemaakt door een publicatie op de website van de Minister.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of het bezwaar van appellanten tegen de uitvoervergunning terecht niet-ontvankelijk is verklaard door de Minister.
Appellanten hebben het Hof verzocht op de voet van artikel 8:72, lid 5, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende een opschorting van de (verdere) overbrenging van militair materieel naar Frankrijk ten behoeve van de uitvoer naar Egypte.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.