Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-11-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5121, 16/00336 en 16/00337

Gerechtshof Amsterdam, 16-11-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5121, 16/00336 en 16/00337

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 november 2017
Datum publicatie
13 december 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:5121
Formele relaties
Zaaknummer
16/00336 en 16/00337
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 5.3, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67e, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 5:10a

Inhoudsindicatie

KB-Lux. Boeten; het Hof acht de inspecteur erin geslaagd te bewijzen dat belanghebbende (erfgenaam) reeds vanaf 2002 op de hoogte was van het bestaan van de in Luxemburg bij de KB-Luxbank aangehouden tegoeden. Voorts is het niet mogelijk om het aan belanghebbende toe te rekenen deel van de belastingschuld (die is opgebouwd uit verschuldigde inkomsten- en vermogensbelasting van erflaters) in mindering te brengen op de rendementsgrondslag.

Uitspraak

Kenmerken 16/00336 en 16/00337

16 november 2017

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

(K.H. Kippersluis en D. Laansma),

en de incidenteel hoger beroepen van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S. Bharatsingh),

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 15/3367 en HAA 15/3268 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2007 met dagtekening 20 december 2014 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 18.593. Tegelijk met het vaststellen van deze navorderingsaanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 5.301 (150% van de nagevorderde belasting).

1.1.2.

Na tegen de hiervoor onder 1.1.1 vermelde navorderingsaanslag en boetebeschikking gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 22 juli 2015, de navorderingsaanslag gehandhaafd en de vergrijpboete verminderd tot € 1.767 (50% van de nagevorderde belasting).

1.2.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2008 met dagtekening 20 december 2014 een navorderingsaanslag in IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.959. Tegelijk met het vaststellen van deze navorderingsaanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 4.069 (150% van de nagevorderde belasting).

1.2.2.

Na tegen de hiervoor onder 1.2.1 vermelde navorderingsaanslag en boetebeschikking gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 5 juni 2015, de navorderingsaanslag gehandhaafd en de vergrijpboete verminderd tot € 1.356 (50% van de nagevorderde belasting).

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de hiervoor onder 1.1.2 en 1.2.2 vermelde uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld. Bij uitspraak van 4 juli 2016 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen die zien op de jaren 2007 en 2008 (HAA 15/3367 en HAA 15/3268) gegrond;

- (…)

- vernietigt de uitspraken op bezwaar die zien op de jaren 2007 en 2008, doch uitsluitend met betrekking tot de boetebeschikkingen;

- vernietigt de boetebeschikkingen 2007 en 2008;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 464,25;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 90 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

De door de inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank (in één geschrift vervatte) ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 15 augustus 2016, aangevuld bij brief van 8 september 2016. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroepen ingesteld. De inspecteur heeft bij brief van 31 januari 2017 van de gelegenheid gebruik gemaakt om schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren te brengen .

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2017. Aldaar zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde alsmede Kippersluis en Laansma voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. Eiser is, tezamen met mevrouw [A] en mevrouw [B] , erfgenaam van mevrouw [C] (overleden op [..-..-1998] ) en van de heer [D] (overleden op [..-..-1992] ).

2. Verweerder heeft navorderingsaanslagen ib/pvv en vermogensbelasting opgelegd met boetes ten name van de erven van [C] (1992-1998) en ten name van de erven van [D] (1990-1992) in verband met een door [C] aangehouden bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg.

3. In mei 2013 hebben de drie erven met verweerder een vaststellingsovereenkomst gesloten inhoudende dat de erven een bedrag van € 200.000 betalen in verband met de hiervoor onder 2 genoemde navorderingsaanslagen ib/pvv en vermogensbelasting inclusief boete, heffings- en invorderingsrente en alle andere in rekening gebrachte kosten. Het te betalen bedrag per erfgenaam bedraagt € 66.667.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.

2.2.

Ter zitting van het Hof is gebleken dat een deel van de door de rechtbank onder 2 bedoelde belastingaanslagen niet ten name van de erven zijn opgelegd doch alleen de naam van [A] vermelden.

2.3.

In hoger beroep heeft de inspecteur een verslag overgelegd van een gesprek dat op 4 februari 2014 heeft plaatsgevonden ten kantore van de Belastingdienst in Zaandam. Bij dat gesprek waren aanwezig [A] en haar advocaat (mr. S. Bharatsingh: de gemachtigde van de belanghebbende in de onderhavige zaak), en van de zijde van de Belastingdienst K.H. Kippersluis, J.M.W. van Munster alsmede de aan het kantoor van de landsadvocaat verbonden J.M.L. van Duin (hierna: het gespreksverslag). Het gesprek vond plaats naar aanleiding van een door de Staat der Nederlanden tegen [A] c.s. gestarte civiele procedure.

2.4.

In het gespreksverslag is onder meer het volgende opgenomen:

“Hierna volgt een korte samenvatting van hetgeen tijdens het gesprek door mevrouw

[A] en haar advocaat naar voren is gebracht.

 Voordat mevrouw [A] in 2002 door de Belastingdienst — in het kader van

het KB Lux-project — werd aangeschreven, was zij niet op de hoogte van het bestaan

van de door wijlen haar ouders bij de KB Luxbank aangehouden rekening(en). Zij zegt

tussen 1998 en 2002 niets van de rekening(en) van haar in 1998 overleden moeder te

hebben geweten.

 In 2002 is mevrouw [A] met haar broer en zus naar Luxemburg gegaan,

waar KBL heeft bevestigd dat de rekening(en) bestond(en). Toen is de rekening volgens mevrouw [A] direct geblokkeerd: er is niets meer gebeurd, daar

heeft zij voor moeten tekenen.

 Mevrouw [A] geeft aan nog een paar keer in Luxemburg te zijn geweest

“om alles in orde te maken”, waarmee zij bedoelt dat zij ervoor wilde zorgen dat de

bank haar zou accepteren als vertegenwoordiger van de erven. In 2003 zijn de erven

(mevrouw en haar broer en zus) door de bank geaccepteerd als gerechtigden tot de

rekening. De broer en zus van mevrouw [A] hebben er nooit bij haar op

aangedrongen om iets met het geld te doen.”

3 Geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de boeten dienen te worden vernietigd.

3.2.

In incidenteel hoger beroep is – evenals bij de rechtbank – in geschil of het aan belanghebbende toe te rekenen deel van de belastingschulden geformaliseerd door middel van de door de rechtbank onder 2 bedoelde belastingaanslagen en verminderd zoals weergeven onder 3 van de rechtbankuitspraak, bij het bepalen van de rendementsgrondslag als schulden in aanmerking moeten worden genomen

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het hoger beroep

6 Beoordeling van het incidenteel hoger beroep

7 Kosten

8 Beslissing