Gerechtshof Amsterdam, 05-12-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5338, 16/00329
Gerechtshof Amsterdam, 05-12-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5338, 16/00329
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 december 2017
- Datum publicatie
- 27 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:5338
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2016:5108, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/00329
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende is door [G] in 1994 een bedrag van f 400.000 ter beschikking gesteld ten behoeve van het realiseren van een project in Portugal. Het project is nooit tot stand gekomen. Ter finale kwijting heeft belanghebbende in 2012 aan [G] € 170.000 betaald. Ter zake hiervan kan niet enig bedrag ten laste van het inkomen van belanghebbende worden gebracht.
Uitspraak
Kenmerk 16/00329
5 december 2017
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. G.J. Westra),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 15/732 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
(drs. F.E.T. Nijssen).
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2011 met dagtekening 29 augustus 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 352.159.
Na tegen de hiervoor vermelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 6 januari 2015, die aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 24 juni 2016 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het door belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 augustus 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2017. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde. Namens de inspecteur is verschenen Nijssen voornoemd, tot bijstand vergezeld van mr. O.C.W. Pos en F.C. van der Lee. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Het Hof ziet reden de feiten zelfstandig vast te stellen.
Belanghebbende, geboren [...] , is huisarts in [Z] . Hij deed dat tot en met 2010 in maatschapsvorm en per 1 januari 2012 als eenmanshuisartspraktijk. Hij heeft zich in het bijzonder toegelegd op de echografie en de medische reizigersadvisering.
Belanghebbende hoort begin jaren negentig van de vorige eeuw over een project in Portugal (hierna het Project Portugal). Op 25 januari 1994 heeft hij hierover een gesprek met [A] . In een ‘gespreksbevestiging’ van [A] aan belanghebbende schrijft deze:
“Het projekt waarover ik heb gesproken is het projekt in de Algarve in Portugal. Het projekt omvat de bouw van een ziekenhuis, de aanleg van twee 18-holes golfbanen en de bouw van 685 bungalows en appartementen, alsmede de bouw en exploitatie van een winkelcentrum en de bouw van 3 hotels.
Eén van de hotels zal een deel van de nazorg van het ziekenhuis overnemen, een tweede hotel is dicht gelegen en deels verbonden met de golfbaan. Voor de aanleg en exploitatie van de golfbanen zijn de kontakten gelegd met de organisatie van [B] .
Voor het ziekenhuis is het bindend kontakt met [Foundation C] van [D] en [E] . Zij zijn nu eigenaren van de 130,4 ha. grond, waarop het projekt moet worden gerealiseerd. Alle vergunningen zijn aanwezig. Ik beschik over het Masterplan en de tekeningen. Voor de realisatie van het projekt is een totaalinvestering van f 560.000.000,-- nodig”.
Na het realiseren van het Project Portugal zou belanghebbendes bijdrage bestaan uit het verrichten van werkzaamheden als arts en/of het leiden van het medisch centrum.
Volgens een door [A] op 24 september 2012 opgestelde verklaring werd op een gegeven moment het doorgaan van het Project Portugal in juli 1994 afhankelijk van een betaling van ƒ 400.000 aan [F] of aan hem ( [A] ). Dit bedrag zou na 10 dagen worden ‘geretourneerd’ (hierna de Besteding). Er heeft echter nooit enige terugbetaling plaatsgevonden.
Belanghebbende wenste dat het Project Portugal zou doorgaan, maar beschikte zelf niet over evenvermelde ƒ 400.000. Hij vond [G] bereid hem dit bedrag gedurende 10 dagen ter beschikking te stellen. In dat kader is de volgende akte opgesteld:
“SCHULDBEKENTENIS
De ondergetekenden [X] , wonende (…)
en
[A] , wonende (…)
hierna ook te noemen: “schuldenaren”
verklaren wegens op heden ter leen ontvangen gelden schuldig te zijn aan [G] , wonende (…)
hierna ook te noemen: “schuldeiser”,
een som van VIERHONDERDDUIZEND GULDEN (Hfl.400.000,=), (hierna aan te duiden als: “de hoofdsom” onder de volgende bepalingen:
1. de verschuldigde hoofdsom is opeisbaar na 10 bankdagen.
2. de hoofdsom is eerst opeisbaar op 4 juli 1994. (…)
3. van de hoofdsom of het restant daarvan is een vergoeding verschuldigd van vijfduizend gulden (hfl.5000,=) per dag, ingaande 18 juni 1994.
4. De hoofdsom of het restant daarvan is met de rente en de kosten zonder voorafgaande opzegging dadelijk opeisbaar na 4 juli 1994. (…)
5. De uit deze schuldbekentenis voortvloeiende verbintenissen zijn ondeelbaar (…)”(hierna de Geldlening).
Het ter beschikking gestelde geld (ƒ 400.000) heeft [G] , ter uitvoering van de onder 2.4 vermelde afspraak, volgens [X] in een plastic tas (met gulden biljetten) in het huis van belanghebbende aan [A] overhandigd.
Het Project Portugal is nooit tot stand gekomen.
Tot oktober 2010 had belanghebbende ter zake van de Geldlening niets aan [G] terugbetaald.
De schuld uit hoofde van de Geldlening (hierna de Schuld), noch de Besteding hebben ooit op een bedrijfsbalans van belanghebbende gestaan.
In oktober 2010 dagvaardt [G] belanghebbende en [A] teneinde terugbetaling van de Geldlening (in euro’s 181.512) te vorderen; daarnaast vordert [G] betaling van een bedrag van € 2.269 (ƒ 5.000) aan rente per dag vanaf 18 juni 1994. In totaal vordert [G] circa € 13,35 miljoen.
Deze procedure is beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst. Uit een brief van 5 december 2011 van de advocaat van [G] gericht aan de advocaat van belanghebbende blijkt dat belanghebbende en [A] zich hoofdelijk verbonden hebben tot betaling aan [G] van € 220.000 op uiterlijk 1 oktober 2011 en dat bij het uitblijven van die betaling belanghebbende en [A] de wettelijke rente over dit bedrag zijn verschuldigd aan [G] tot het moment van algehele voldoening.
Belanghebbende en [A] komen de verplichtingen uit de in 2.10 genoemde vaststellingsovereenkomst niet na. In maart 2012 ondertekenen [G] en belanghebbende een nieuwe vaststellingsovereenkomst waarin het volgende is opgenomen:
“1. [G] , wonende te (…), hierna te noemen: “ [G] ”,
en
2 [X] , wonende te (…), hierna te noemen: “ [X] ”;
Partijen nemen in aanmerking dat:
(A) uit het partijen genoegzaam bekende proces-verbaal d.d. 20 december 2011 van de rechtbank Haarlem volgt dat [X] en [A] hoofdelijk aan [G] verschuldigd zijn een bedrag groot € 220.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2011;
(B) [X] in het kader van genoemde schuld van een derde partij maximaal een geldlening kan ontvangen groot € 170.000,- (…);
(C) [X] genoemd bedrag ad € 170.000,- wil aanwenden ter finale aflossing van al zijn verplichtingen voortvloeiende uit gemeld proces-verbaal d.d. 20 december 2011;
En komen daartoe het volgende overeen:
1. Tegen finale kwijting over en weer betaalt [X] vóór 17 maart 2012 aan [G] ter zake de in de bijlage opgenomen schuld een totaalbedrag van € 170.000,- door overboeking van genoemd bedrag op rekeningnummer (…) o.v.v. “ [G] / [X] ”.
2. [G] zal zo spoedig mogelijk na ontvangst van genoemd bedrag het conservatoir beslag op de woning van [X] , ingeschreven op 10 mei 2011, opheffen.
3. Het staat [G] vrij om het verschil tussen de in het proces-verbaal d.d. 20 december 2011 van de rechtbank Haarlem genoemde bedragen en het thans door [X] betaalde bedrag op [A] (…) te verhalen.
4. Na voldoening van bovenstaande betalingsverplichting en de opheffing van het conservatoire beslag zullen partijen jegens elkaar geen verdergaande verplichtingen meer hebben uit hoofde van de in het proces-verbaal opgenomen regeling en de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst van geldlening en verlenen zij elkaar dienaangaande finale kwijting over en weer”.
Belanghebbende heeft in 2012 ter uitvoering van de onder 2.11 vermelde vaststellingsovereenkomst € 170.000 aan [G] betaald (hierna de finale kwijting).
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2011 conform de aangifte vastgesteld.
In zijn bezwaarschrift d.d. 30 september 2014 verzoekt belanghebbende de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en wonen met het bedrag van de finale kwijting, zijnde € 170.000, te verlagen.