Gerechtshof Amsterdam, 19-12-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5349, 16/00183 t/m 16/00203
Gerechtshof Amsterdam, 19-12-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5349, 16/00183 t/m 16/00203
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 december 2017
- Datum publicatie
- 13 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:5349
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2071
- Zaaknummer
- 16/00183 t/m 16/00203
Inhoudsindicatie
De inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslagen voldoende voortvarend gehandeld, daarnaast is met een vermindering van 20% van de boeten in voldoende mate met de overschrijding van de redelijke termijn door de inspecteur rekening gehouden.
Artikel:
Artikel 16, lid 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
Uitspraak
Kenmerken 16/00183 tot en met 16/00203
19 december 2017
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hogere beroepen van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
(gemachtigden: mr. B. Swart en H.P.E. Bourne)
en de
incidenteel hogere beroepen van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. M. Hendriks),
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 14/1022 t/m HAA 14/1042 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB) opgelegd:
- Met dagtekening 31 december 2002 over het jaar 1990 ten bedrage van ƒ 18.005. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 8.457 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 18.005 opgelegd;
- Met dagtekening 30 november 2003 over het jaar 1991 ten bedrage van ƒ 9.165. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 3.577 heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 4.582 opgelegd;
- Met dagtekening 30 november 2003 over het jaar 1992 ten bedrage van ƒ 10.623. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 3.518 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 5.311 opgelegd;
- Met dagtekening 30 november 2003 over het jaar 1993 ten bedrage van ƒ 12.947. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 3.634 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 6.473 opgelegd;
- Met dagtekening 30 november 2003 over het jaar 1994 ten bedrage van ƒ 8.089. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 1.909 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 4.044 opgelegd;
- Met dagtekening 30 november 2003 over het jaar 1995 ten bedrage van ƒ 6.272. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 1.312 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 3.136 opgelegd;
- Met dagtekening 30 november 2003 over het jaar 1996 ten bedrage van ƒ 6.865. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 1.394 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 3.432 opgelegd;
- Met dagtekening 30 november 2003 over het jaar 1997 ten bedrage van ƒ 7.995. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 1.504 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 3.997 opgelegd;
- Met dagtekening 30 november 2003 over het jaar 1998 ten bedrage van ƒ 7.815. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 1.217 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 3.907 opgelegd;
- Met dagtekening 30 november 2003 over het jaar 1999 ten bedrage van ƒ 4.109. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 517 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 2.054 opgelegd;
- Met dagtekening 30 november 2003 over het jaar 2000 ten bedrage van ƒ 5.945. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 533 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 2.972 opgelegd.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen vermogensbelasting (VB) opgelegd:
- Met dagtekening 31 december 2002 over het jaar 1991 ten bedrage van ƒ 3.490. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 1.634 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 3.490 opgelegd;
- Met dagtekening 30 november 2003 over het jaar 1992 ten bedrage van ƒ 1.168. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 451 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 584 opgelegd;
- Met dagtekening 3 november 2003 over het jaar 1993 ten bedrage van ƒ 1.432. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 469 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 716 opgelegd;
- Met dagtekening 30 november 2003 over het jaar 1994 ten bedrage van ƒ 1.472. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 410 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 736 opgelegd;
- Met dagtekening 30 november 2003 over het jaar 1995 ten bedrage van ƒ 1.368. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 321 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 684 opgelegd;
- Met dagtekening 30 november 2003 over het jaar 1996 ten bedrage van ƒ 1.448. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 301 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 724 opgelegd;
- Met dagtekening 30 november 2003 over het jaar 1997 ten bedrage van ƒ 1.504. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 280 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 752 opgelegd;
- Met dagtekening 30 november 2003 over het jaar 1998 ten bedrage van ƒ 1.029. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 157 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 514 opgelegd;
- Met dagtekening 3 november 2003 over het jaar 1999 ten bedrage van ƒ 1.351. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 168 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 675 opgelegd;
- Met dagtekening 30 november 2003 over het jaar 2000 ten bedrage van ƒ 1.208. Tevens is bij beschikking een bedrag van ƒ 106 aan heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van ƒ 604 opgelegd.
Na tegen de hiervoor gemelde (navorderings)aanslagen en tegen de boetebeschikkingen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij (in één geschrifte vervatte) uitspraken op bezwaar, gedagtekend 30 januari 2014, het volgende beslist:
- de navorderingsaanslagen IB 1991 tot en met 2000 en de navorderingsaanslagen VB 1992 tot en met 2000 zijn in stand gelaten;
- de navorderingsaanslag IB 1990 is verminderd tot ƒ 6.779, de beschikking heffingsrente is verminderd tot ƒ 3.219 en de vergrijpboete is verminderd tot ƒ 2.711;
- de navorderingsaanslag VB 1991 is verminderd tot ƒ 1.048, de beschikking heffingsrente is verminderd tot ƒ 497 en de vergrijpboete is verminderd tot ƒ 419;
- de overige vergrijpboetes zijn in stand gelaten met dien verstande dat wegens undue delay alle vergrijpboetes zijn gematigd met 20% wat heeft geleid tot de volgende bedragen:
- IB 1991 ƒ 3.666;
- IB 1992 ƒ 4.249;
- IB 1993 ƒ 5.178;
- IB 1994 ƒ 3.235;
- IB 1995 ƒ 2.508;
- IB 1996 ƒ 2.746;
- IB 1997 ƒ 3.198;
- IB 1998 ƒ 3.126;
- IB 1999 ƒ 1.643;
- IB 2000 ƒ 2.378;
- VB 1992 ƒ 467;
- VB 1993 ƒ 573;
- VB 1994 ƒ 588;
- VB 1995 ƒ 547;
- VB 1996 ƒ 579;
- VB 1997 ƒ 601;
- VB 1998 ƒ 411;
- VB 1999 ƒ 540;
- VB 2000 ƒ 483.
- aan belanghebbende is een immateriële schadevergoeding toegekend van € 6.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn met 6,5 jaar.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroepen ingesteld. Bij uitspraak van 31 maart 2016 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar ter zake van de navorderingsaanslagen ib/pvv 1990 tot en met 1997 en vernietigt deze navorderingsaanslagen, de daarbij opgelegde boetes en de samenhangende beschikkingen heffingsrente;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar ter zake van de navorderingsaanslag ib/pvv 1998, bevestigt de navorderingsaanslag ib/pvv 1998 en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente en vermindert de bij de navorderingsaanslag ib/pvv 1998 opgelegde boete tot een bedrag van (afgerond) € 1.063 (ƒ 2.344);- vernietigt de uitspraak op bezwaar ter zake van de navorderingsaanslag ib/pvv 1999, bevestigt de navorderingsaanslag ib/pvv 1999 en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente en vermindert de bij de navorderingsaanslag ib/pvv 1999 opgelegde boete tot een bedrag van (afgerond) € 559 (ƒ 1.232);
- vernietigt de uitspraak op bezwaar ter zake van de navorderingsaanslag ib/pvv 2000, bevestigt de navorderingsaanslag ib/pvv 2000 en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente en vermindert de bij de navorderingsaanslag ib/pvv 2000 opgelegde boete tot een bedrag van (afgerond) € 809 (ƒ 1.783);
- vernietigt de uitspraken op bezwaar ter zake van de navorderingsaanslagen vb 1992 tot en met 1998 en vernietigt deze navorderingsaanslagen, de daarbij opgelegde boetes en de samenhangende beschikkingen heffingsrente;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar ter zake van de navorderingsaanslag vb 1999, bevestigt de navorderingsaanslag vb 1999 en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente en vermindert de bij de navorderingsaanslag vb 1999 opgelegde boete tot een bedrag van (afgerond) € 183 (ƒ 405);
- vernietigt de uitspraak op bezwaar ter zake van de navorderingsaanslag vb 2000, bevestigt de navorderingsaanslag vb 2000 en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente en vermindert de bij de navorderingsaanslag vb 2000 opgelegde boete tot een bedrag van (afgerond) € 164 (ƒ 362);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 2.226;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 90 vergoedt.”
De tegen deze uitspraak door de inspecteur (in één geschrift) ingestelde hogere beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 3 mei 2016 en nader aangevuld bij brief van 3 juni 2016. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hogere beroepen ingesteld.
Op 11 juli 2016 is bij het Hof van de zijde van de inspecteur een verweerschrift inzake de incidenteel hogere beroepen ingekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017. Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst en het vooronderonderzoek hervat om partijen de gelegenheid te geven om ter beëindiging van het - onder 3.1 vermelde - geschil tot overeenstemming te komen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
De inspecteur heeft het Hof per email op 27 oktober 2017 bericht dat hij en belanghebbende niet tot de onder 1.7 vermelde overeenstemming hebben kunnen komen. Voor dat geval hebben partijen er ter zitting van het Hof van 12 oktober 2017 mee ingestemd dat zij af zouden zien van een tweede onderzoek ter zitting. Het Hof heeft daarop het vooronderzoek gesloten.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“Feiten
1. Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Bijzondere belastinginspectie van het Koninkrijk België aan de Nederlandse Belastingdienst spontaan inlichtingen verstrekt over financiële rekeningen bij de [bank] (hierna ook: [bank] ). De informatie bevatte circa 20.000 bankrekeningen van circa 10.200 Nederlandse rekeninghouders, van wie een aantal codenamen gebruikte.
2. Op enkele afdrukken van microfiches, afkomstig van de [bank] , stonden de naam van eiseres en haar moeder [Y] vermeld.
3. Op 4 oktober 2001 is in het tripartiete overleg besloten om een strafrechtelijk onderzoek tegen eiseres in te stellen. De FIOD-ECD heeft vervolgens, onder leiding van het Openbaar Ministerie (hierna: OM), op 22 oktober 2001 een gerechtelijk vooronderzoek geopend tegen eiseres. Op 30 oktober 2001 is eiseres verhoord als verdachte.
4. Op 6 november 2001 heeft eiseres de bij haar in bezit zijnde bankafschriften met betrekking tot de bankrekeningen bij de [bank] overhandigd aan een medewerker van de Belastingdienst FIOD/vestiging Amsterdam. Deze gegevens zijn vervolgens op grond van artikel 81 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in beslag genomen.
5. Het gerechtelijk vooronderzoek is afgerond op 27 december 2001. Op 5 februari 2002 is door de FIOD-ECD een overzichtsproces-verbaal opgemaakt. Bij brief van 28 mei 2002 heeft [B] namens het OM gereageerd op een brief van de toenmalige gemachtigde van eiseres. Hierin wordt melding gemaakt van een op 7 maart 2002 namens het OM aan deze gemachtigde verzonden brief. Verder wordt onder andere meegedeeld dat zal worden meegewerkt aan het verzoek van de gemachtigde tot een snelle afdoening van de zaak.
6. Op 7 november 2002 is overleg gevoerd tussen de officier van justitie en [C] van de FIOD-ECD.
7. Verweerder heeft eiseres bij brieven van 29 november 2002 en 6 december 2002 een verzoek gestuurd om inlichtingen met betrekking tot in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Hij heeft eiseres gevraagd de gegevens en inlichtingen te verstrekken die in de bijgevoegde bijlage “Verklaring Buitenlandse Bankrekeningen” worden gevraagd. Verweerder heeft eiseres daarbij onder meer gewezen op artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR, artikel 49 van de AWR, artikel 25, zesde lid, onderdeel b, van de AWR en artikel 27e, onderdeel b, van de AWR, inzake de omkering van de bewijslast.
8. Bij brief van 10 december 2002 heeft de toenmalige gemachtigde van eiseres verweerder meegedeeld dat eiseres op 30 oktober 2001 bezoek heeft gehad van de FIOD en dat zij toen een verklaring heeft afgelegd. Voorts wordt aan verweerder gevraagd welke procedure gevolgd gaat worden, de fiscaalrechtelijke of de strafrechtelijke.
9. Op 16 december 2002 heeft de FIOD-ECD aan de toenmalige gemachtigde van eiseres medegedeeld dat wordt afgezien van strafrechtelijke vervolging en dat de zaak van eiseres administratiefrechtelijk door de Belastingdienst Amsterdam zal worden afgedaan.
10. Bij brief van 17 december 2002 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om navorderingsaanslagen IB 1990 en VB 1991 op te leggen en om deze belastingaanslagen te verhogen met 100% van de nagevorderde belasting. Bij deze brief is een bijlage gevoegd waarin een schatting van de verschuldigde IB en VB over de jaren 1990 tot en met 2000 alsmede van de op te leggen boetes is gemaakt. In de brief is hierover het volgende opgemerkt:
“(…)
Later nog op te leggen belastingaanslagen
Om u inzicht te geven in de omvang van alle aanslagen die ik u zal opleggen heb ik als bijlage meegestuurd een voorlopig overzicht van de op te leggen aanslagen met de daarbij te betalen bedragen aan belasting, heffingsrente en boete. De bedragen in dat overzicht zijn berekend op basis van de thans bekende feiten. Ik behoud mij dan ook het recht voor om op basis van nieuwe feiten en/of inzichten hogere belastingaanslagen op te leggen dan uit het u thans toegezonden overzicht blijken. Ook uw reactie op de thans op te leggen belastingaanslagen en/of hetgeen u naar aanleiding van de op te leggen aanslagen al dan niet meedeelt over de buitenlandse tegoeden, kan aanleiding zijn om de belastingaanslagen in afwijking van het overzicht vast te stellen. (…)”
11. Met dagtekening 31 december 2002 zijn aan eiseres navorderingsaanslagen IB 1990 en VB 1991 met boetes (100%) opgelegd.
12. Bij brieven van 21 januari 2003 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB 1990 en VB 1991.
13. Tot de gedingstukken behoort een door eiseres en haar moeder ondertekende verklaring van 24 september 2003 dat zij vanaf de openingsdatum (12 juni 1989) beiden konden beschikken over de tegoeden bij [bank] . Tussen verweerder en de toenmalige gemachtigde is overleg gevoerd over de hoogte van de over latere jaren na te vorderen bedragen en zijn de mogelijkheden voor een vaststellingsovereenkomst beproefd.
14. Met dagtekening 3 november 2003 zijn aan eiseres navorderingsaanslagen VB 1993 en 1999 opgelegd en met dagtekening 30 november navorderingsaanslagen IB 1991 tot en met 2000 en VB 1992, 1994 tot en met 1998 en 2000, alle met boetes van 50% opgelegd. Bij brieven van 11 december 2013 (ontvangen door verweerder op 12 december 2013) respectievelijk 9 januari 2004 (per fax ontvangen door verweerder op dezelfde datum) heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen voormelde navorderingsaanslagen.
15. Verweerder heeft in zijn brief van 28 januari 2014 de motivering gegeven van zijn in het procesverloop genoemde uitspraken op bezwaar. Voorts heeft verweerder daarin een vergoeding voor immateriële schade toegekend en een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.”
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit.
3 Geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep
In de - door de inspecteur ingestelde - hogere beroepen is in geschil:
-
Heeft de inspecteur bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen IB 1990 tot en met 1997, alsmede de navorderingsaanslagen VB 1991 tot en met 1998 voldoende voortvarend gehandeld (zodat hij terecht gebruik heeft gemaakt van zijn in artikel 16, lid 4, van de AWR gegeven bevoegdheid)?
-
Heeft belanghebbende in verband met overschrijding van de redelijke termijn betreffende de navorderingsaanslagen recht op een verdere matiging van de boeten dan de door de inspecteur bij zijn uitspraak op bezwaar verleende 20%?
In de - door belanghebbende ingestelde - incidenteel hogere beroepen is in geschil:
Dienen de boeten te worden verminderd tot nihil vanwege (1) de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende, (2) de door belanghebbende verleende medewerking, en (3) ‘het enorme tijdsverloop van 15 jaar’.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.