Home

Gerechtshof Amsterdam, 12-12-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5397, 16/00437, 16/00438, 16/00439

Gerechtshof Amsterdam, 12-12-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5397, 16/00437, 16/00438, 16/00439

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
12 december 2017
Datum publicatie
27 december 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:5397
Formele relaties
Zaaknummer
16/00437, 16/00438, 16/00439

Inhoudsindicatie

Wet waardering onroerende zaken; waardering van een afvalwaterzuiveringscomplex na verwijzing door de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:2196); welke werken kunnen worden beschouwd als ‘werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater’ als bedoeld in artikel 2, lid 1, letter h, van de Uitvoeringsregeling?

Uitspraak

kenmerken 16/00437, 16/00438 en 16/00439

12 december 2017

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van

de heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Delfland, de heffingsambtenaar,gemachtigden: mr. R.P.M.M. Mols en mr. A.A.C. Bruijns (Van den Bosch & Partners) te Sliedrecht

en het incidentele hoger beroep van

het Hoogheemraadschap van Delfland te Delft, belanghebbende,

gemachtigden: mr. R.A. de Boer en mr. M. de Bruin (Stibbe) te Amsterdam

tegen de uitspraak van 5 november 2013 in de zaken met kenmerk SGR 12/11379, 12/11380 en 12/11381 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende en de heffingsambtenaar

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen van 30 december 2011 de waarden op 1 januari 2008, 1 januari 2009 en 1 januari 2010 van een samenstel van gebouwde en ongebouwde eigendommen gelegen aan [A-straat] te [A] (het complex) op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor de kalenderjaren 2009, 2010 en 2011 vastgesteld op respectievelijk € 219.474.000, € 220.662.000 en € 205.446,000. Elke beschikking is in één geschrift bekendgemaakt met de voor het desbetreffende jaar aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Midden-Delfland (de aanslagen).

1.2.

De tegen de beschikkingen en aanslagen gemaakte bezwaren zijn bij uitspraken op bezwaar van 20 november 2012 ongegrond verklaard.

1.3.

De rechtbank heeft bij de uitspraak van 5 november 2013 op het door belanghebbende ingestelde beroep als volgt beslist:

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- wijzigt de beschikkingen aldus dat de vastgestelde waarden worden verminderd tot nihil;

- vernietigt de aanslagen onroerendezaakbelastingen voor de jaren 2009, 2010 en 2011:

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;

- veroordeelt verweerder [de heffingsambtenaar] in de proceskosten tot een bedrag van € 1.179, te betalen aan eiser [belanghebbende];

- draagt verweerder op de betaalde griffierechten van (3x € 310) € 930 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep inzake de veroordeling van de heffingsambtenaar in de (forfaitaire) proceskosten ingesteld. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 13 mei 2015 als volgt beslist:

“Het Gerechtshof:

-

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank behoudens de beslissing betreffende de vergoeding van de proceskosten en de door belanghebbende betaalde griffierechten;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

wijzigt de beschikkingen aldus dat de vastgestelde waarden van het complex worden verminderd tot € 38.960.000 (2009), € 38.510.000 (2010) en € 35.890.000 (2011);

-

veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.205.”

1.5.

Zowel het Hoogheemraadschap als het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Delfland heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 30 september 2016, nr. 15/02820, ECLI:NL:HR:2016:2196, heeft de Hoge Raad voor zover na verwijzing van belang als volgt beslist:

“De Hoge Raad:

- verklaart het beroep in cassatie van het College ongegrond,

- verklaart het principale beroep in cassatie van belanghebbende gegrond,

- vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de proceskosten,

- verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest”.

1.6.

Partijen zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. De gemachtigden hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 3 november 2016 en de heffingsambtenaar bij brief van 4 november 2016. Afschriften van deze brieven zijn aan de wederpartij gezonden.

1.7.

Partijen hebben nadere stukken ingediend, de gemachtigden bij brieven van 12 juni 2017 alsook 27 juni 2017 (een pleitnota) en de heffingsambtenaar bij brief van 14 juni 2017.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.

1.9.

Bij brief van 18 juli 2017 aan partijen heeft het Hof voorlopige oordelen meegedeeld en partijen om nadere inlichtingen verzocht. Bij brieven van 30 augustus 2017 hebben de heffingsambtenaar respectievelijk de gemachtigden op de brief van het Hof gereageerd. Afschriften van deze brieven zijn aan de wederpartij gezonden.

1.10.

Desgevraagd hebben partijen schriftelijk erin toegestemd dat het Hof zonder nadere zitting op het hoger beroep beslist; het onderzoek is vervolgens op 28 oktober 2017 gesloten.

2 Feiten

2.1.

In onderdeel 2.1.1 van het arrest heeft de Hoge Raad, kennelijk in aansluiting op de door de rechtbank en het gerechtshof Den Haag vastgestelde en in cassatie niet betwiste feiten, het volgende als uitgangspunt genomen:

“Belanghebbende is eigenaar van een onroerende zaak, gelegen aan [A-straat] te [A] (hierna: het complex). Het complex betreft een afvalwaterzuiveringsinstallatie en bestaat uit gebouwen, installaties, infrastructuur en een perceel grond met een oppervlakte van 22.94.49 hectare.”

3 Geding na cassatie

In hoger beroep is (ook na verwijzing) in geschil in hoeverre bij de vaststelling van de waarde van het complex de waarde(n van delen) van dat complex ingevolge artikel 18, lid 4, van de Wet WOZ, in samenhang gelezen met artikel 2, lid 1, letter h van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling) buiten aanmerking moeten worden gelaten, en is tevens in geschil – voor zover de waarde van het complex niet volledig buiten aanmerking moet worden gelaten, welke waarden aan de buiten aanmerking te laten delen van het complex moeten worden toegekend voor respectievelijk de kalenderjaren 2009, 2010 en 2011.

4 Beoordeling van het geschil na verwijzing

5 Kosten

6 Beslissing