Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-01-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:784, 14/00713 tot en met 14/00737

Gerechtshof Amsterdam, 03-01-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:784, 14/00713 tot en met 14/00737

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 januari 2017
Datum publicatie
15 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:784
Formele relaties
Zaaknummer
14/00713 tot en met 14/00737
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16

Inhoudsindicatie

KB-Lux. Erflaatster is rekeninghouder. Belastingaanslagen gehandhaafd. Geen recht op vergoeding van immateriële schade.

Uitspraak

Kenmerken 14/00713 tot en met 14/00737

3 januari 2017

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

de erven van [X.X.] , belanghebbenden,

(gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh),

tegen de uitspraken in de zaken met kenmerken:

- HAA 13/2996 tot en met 13/3010; en

- HAA 13/3011, 13/3013 tot en met 13/3020 en 13/3023;

van de rechtbank Noord- Holland (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen

belanghebbenden

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

(mrs. B. Swart en D.P. Laansma).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft navorderingsaanslagen (jaren 1990 tot en met 2000) en aanslagen (jaren 2001 tot en met 2004) in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) en navorderingsaanslagen (jaren 1991 tot en met 2000) in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. De navorderingsaanslagen voor zover het de IB betreft tot en met die over het jaar 1997en voor zover het de VB betreft tot en met die over het jaar 1998 zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Bij de overige navorderingsaanslagen is een vergrijpboete opgelegd van 100%.

Voormelde (navorderings)aanslagen zijn opgelegd met dagtekening 31 december 2002 (IB 1990 en VB 1991), 31 mei 2003 (IB 1991 tot en met 2000 en VB 1992 tot en met 2000), 31 december 2004 (IB 2001 en 2002) en 29 december 2006 (IB 2003 en 2004).

1.2.

Na tegen de hiervoor gemelde (navorderings)aanslagen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij (afzonderlijke) uitspraken op bezwaar, gedagtekend 20 juni 2013, de verhogingen volledig kwijtgescholden c.q. de boetebeschikkingen vernietigd en de (navorderings)aanslagen verminderd waarbij de belastbare inkomens/vermogens als volgt zijn vastgesteld:

Jaar

IB

Belastbaar inkomen

1990

f 142.130

1991

f 141.140

1992

f 140.555

1993

f 138.755

1994

f 136.490

1995

f 136.400

1996

f 139.465

1997

f 144.159

1998

f 150.342

1999

f 154.625

2000

f 158.510

Belastbaar inkomen uit

werk en woning

Belastbaar inkomen uit

sparen en beleggen

2001

€ 68.777

€ 11.998

2002

€ 71.671

€ 11.616

2003

€ 73.650

€ 11.454

2004

€ 0

€ 0

Jaar

VB

Belastbaar vermogen

1991

f 395.000

1992

f 391.000

1993

f 402.000

1994

f 411.000

1995

f 423.000

1996

f 468.000

1997

f 464.000

1998

f 577.000

1999

f 574.000

2000

f 622.000

1.3.

Belanghebbenden hebben tegen voormelde uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld.

1.3.1.

Bij uitspraak van 26 augustus 2014 heeft de rechtbank in de zaken met kenmerken HAA 13/2996 tot en met 13/3010 (terzake de IB 1990 tot en met 2004) als volgt beslist:

“HAA 13/3010

De rechtbank:

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk en

- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.

HAA 13/2996 tot en met 13/3009

De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond en

- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.”

1.3.2.

Bij uitspraak van 26 augustus 2014 heeft de rechtbank in de zaken met kenmerken HAA 13/3011, 13/3013 tot en met 13/3020 en 13/3023 (terzake de VB 1991 tot en met 2000) als volgt beslist:

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond en

- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.”

1.4.

De tegen voormelde uitspraken van de rechtbank door belanghebbenden (in één geschrift) ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 1 oktober 2014, aangevuld bij brief van 4 december 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2016. Aldaar zijn verschenen gemachtigde van belanghebbenden vergezeld door [A.X] , de zoon van [X.X.] (hierna: erflaatster), alsmede Swart en Laansma voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft zowel ten aanzien van de IB als de VB de volgende feiten vastgesteld (in beide uitspraken worden belanghebbenden aangeduid als ‘eisers’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“2.1. Erflaatster is op 30 december 2003 overleden. Erflaatster is gehuwd geweest met [ook genaamd: A.X.]

, overleden op 8 juli 1987. Zij heeft drie kinderen: [A.X] , [B.X] en [C.X] .

2.2.

Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Bijzondere belastinginspectie van het Koninkrijk België aan de Nederlandse Belastingdienst spontaan inlichtingen verstrekt over rekeningen bij de Kredietbank Luxembourg. De informatie bevatte circa 20.000 bankrekeningen van circa 10.200 Nederlandse rekeninghouders, van wie een aantal codenamen gebruikte.

2.3.

Tot de stukken behoren:

- een afdruk van een microfiche, afkomstig van de Kredietbank Luxembourg (hierna ook: KB-Lux) met de vermelding:

[01-123456] ... VUE [A.X] OU [X.X.] 203,39;

[02-123456] …TER LDO [A.X] OU [X.X.] 353.541,93;

- een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van 8 april 2003 van een medewerker van de Belastingdienst FIOD-ECD met de volgende passages:

“1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de naam: [A.X] OU [X.X.] .

2. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt een hit naar voren, zijnde [A.X] , samenwonend met [X.X.] . Dit zijn:

[A.X] , geboortedatum [..-..-1945] , sofinummer [...] en

[X.X.] , geboortedatum [..-..-1915] , sofinummer [...] .

3. Uit de match van het BVR-bestand met het RDW-bestand zie ik dat de eerste voornaam van [A.X] is: [A]

4. Uit de match van het BVR-bestand met het RDW-bestand zie ik dat de eerste voornaam van [X.X.] is: [X] .

5. Volgens informatie van de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente [Z] is [A.X] een kind van [X.X.] .

Conclusie

Uit de match van rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux, met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, komt slechts de combinatie [A.X] en [X.X.] als rekeninghouder in aanmerking.”

2.4.

Uit het zogenoemde Rekeningenproject is naar voren gekomen dat de genoemde microfiches betrekking hebben op bij KB-Lux aangehouden saldi per eind januari 1994.

2.5.

Verweerder heeft ten aanzien van erflaatster een renseignement ontvangen inzake een bij KB-Lux aangehouden rekening met rekeningnummer [123456] met daarop een saldo per 31 januari 1994 van f 353.745,32.

2.6.

Erflaatster heeft in geen enkele aangifte ib/pvv en/of vermogensbelasting (vb) melding gemaakt van enig tegoed bij KB-Lux.

2.7.

Naar aanleiding van het renseignement heeft verweerder bij brieven van 12 maart 2002, nogmaals verzonden op 14 maart 2002, verzocht om informatie over in het buitenland aangehouden bankrekeningen.

2.8.

Bij brief van 17 maart 2002 heeft erflaatster verklaard geen bankrekening in het buitenland te hebben (gehad).

2.9.

Op 17 april 2002 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en erflaatster, haar zoon [C.X] en haar schoondochter. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder erflaatster een brief gezonden gedateerd 26 april 2002, waarin is meegedeeld dat tijdens het gesprek afspraken zijn gemaakt over de door erflaatster te verstrekken gegevens.

2.10.

Bij brief van 25 juni 2002 heeft de toenmalige gemachtigde van erflaatster, Wladimiroff Waling Schreuders Advocaten (hierna: Wladimiroff) gereageerd en ontkend dat afspraken zijn gemaakt.

2.11.

Verweerder heeft hierop bij brief van 9 oktober 2002 gereageerd en vervolgvragen gesteld.

2.12.

Erflaatster heeft bij brief van 3 december 2002 aangegeven dat zij haar verklaring zoals opgenomen in de brief van 17 maart 2002 handhaaft.

2.13.

Verweerder heeft erflaatster bij brief van 9 december 2002 een vooraankondiging gedaan met betrekking tot het opleggen van navorderingsaanslagen ib/pvv 1990 en vb 1991 met verhogingen.

2.14.

Als reactie op de aankondiging van de navorderingsaanslagen ib/pvv 1990 en vb 1991 heeft Wladimiroff bij brief van 12 december 2002 verzocht om verstrekking van de gegevensdragers waarop het voornemen tot het vaststellen van de verhogingen berustte. Verweerder heeft bij brief van 13 december 2002 een afschrift van het renseignement aan Wladimiroff doen toekomen.

2.15.

Met dagtekening 31 december 2002 zijn de navorderingsaanslagen ib/pvv 1990 en vb 1991 opgelegd. Bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen heeft verweerder het aangegeven vermogen en de aangegeven inkomsten verhoogd met een geschat bedrag aan niet-aangeven vermogen en de daaruit genoten inkomsten.

2.16.

Verweerder heeft in de ontvangstbevestiging van het bezwaar van 31 januari 2003 onder meer de volgende passages opgenomen:

“In uw brief verzoekt u om uitstel voor de motivering van uw bezwaar. U voert bij dat verzoek geen redenen aan. Ik verzoek u mij over die redenen te berichten. Ik wijs u daarbij in het bijzonder op het navolgende.

(…)

Momenteel voeren Belastingdienst en NautaDutilh N.V. Advocaten Notarissen Belastingadviseurs vanuit een oogpunt van proceseconomie overleg teneinde op een zo kort mogelijke termijn de bovengenoemde geschilpunten voor te leggen aan de fiscale rechter.

(…)

Ik verzoek u mij te berichten of u instemt met het aanhouden van uw bezwaar totdat op deze procedures onherroepelijk uitspraak is gedaan. (…)”

2.17.

Wladimiroff heeft bij brief van 17 februari 2003 het volgende meegedeeld:

“In antwoord op uw schrijven van 31 januari jl. kan ik u berichten dat cliënte mij heeft laten weten conform uw voorstel daartoe in te stemmen met het aanhouden van het bezwaar totdat op de procedures die NautaDutilh ter zake zal voeren onherroepelijk is beslist.”

2.18.

Bij brief van 25 april 2003 heeft verweerder aan erflaatster een kennisgeving verzonden waarin het voornemen is geuit navorderingsaanslagen met verhogingen/boetes op te leggen voor de ib/pvv 1991 tot en met 2000 en vb 1992 tot en met 2000.

2.19.

Bij brief van 9 mei 2003 heeft Wladimiroff aangegeven dat het niet in de rede ligt thans nieuwe aanslagen of boetes op te leggen, aangezien daar, gelet op de daarvoor geldende termijnen, ook geen noodzaak toe is.

2.20.

Verweerder heeft met dagtekening 31 mei 2003 navorderingsaanslagen ib/pvv 1991 tot en met 2000 en vb 1992 tot en met 2000 met verhogingen/boetes opgelegd.

2.21.

Wladimiroff heeft in zijn bezwaar van 24 juni 2003 gericht tegen de hiervoor genoemde navorderingsaanslagen onder meer het volgende opgenomen:

“Onder verwijzing naar uw brief van 31 mei 2003, met bovenvermelde kenmerk, informeer ik u namens cliënte in te stemmen met het indienen van 1 bezwaarschrift tegen alle door u verstuurde aanslagen en beschikkingen. Eveneens informeer ik u namens cliënte in te stemmen met het aanhouden van het bezwaarschrift totdat op de door u genoemde procedure onherroepelijk uitspraak is gedaan. Ik verzoek u uitstel van motivering van het bezwaarschrift te verlenen totdat op de door u genoemde procedure onherroepelijk uitspraak is gedaan.”

2.22.

Verweerder heeft op 31 december 2004 aanslagen ib/pvv 2001 en 2002 opgelegd.

2.23.

De executeur van de nalatenschap van erflaatster, [A.X] , heeft op 9 februari 2005 bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen. In deze brief wordt akkoord gegaan met afwachten van meergenoemde lopende procedures.

2.24.

In een brief van [A.X] van 11 maart 2005 is onder meer opgenomen:

“Hierdoor denk ik voorlopig voldoende geïnformeerd te zijn om op de afloop van de lopende procedures, zoals aangegeven in het begeleidend schrijven bij de aanslagen, te kunnen wachten.”

2.25.

Verweerder heeft met dagtekening 29 december 2006 aanslagen ib/pvv 2003 en 2004 opgelegd.

2.26.

De executeur heeft op 30 januari 2007 een bezwaarschrift tegen deze aanslagen ingediend. Hierin is onder meer opgenomen:

“Wederom stem ik in met het aanhouden van de bezwaren totdat onherroepelijk uitspraak gedaan is in de gemelde procedures, desalniettemin herhaal ik dat [X.X.] geen bankrekening in het buitenland aangehouden heeft.”

2.27.

Op 25 februari 2010 heeft de Hoge Raad, nadat hij eerder prejudiciële vragen had gesteld, arrest gewezen in de hiervoor genoemde NautaDutilh (proef-)procedures. Daarbij heeft ten aanzien van een zaak verwijzing plaatsgevonden naar de rechtbank Breda, in verband met een onderzoek naar de vraag of de navorderingsaanslagen met voldoende voortvarendheid waren opgelegd. Tegen de uitspraak van rechtbank Breda is hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Tegen de uitspraak van het gerechtshof is beroep in cassatie ingesteld, hetgeen heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2012.

2.28.

Verweerder heeft bij brief van 22 oktober 2012 een vooraankondiging van de uitspraken op bezwaar verzonden. Hierin is aangegeven dat de factor 1,5 wordt geëlimineerd uit de berekening van de verschuldigde belasting, dat de verhogingen/boetes alle komen te vervallen en de aanslag over 2004 wordt vernietigd.

2.29.

Verweerder heeft op 13 november 2012 het keuzeformulier KBLux project van de erfgenaam [A.X] ontvangen; hierop is aangeven dat hij kennis wenst te nemen van hetgeen beschikbaar is en dat hij overweegt rechtskundige bijstand in te schakelen.

2.30.

Op 18 december 2012 heeft [A.X] telefonisch aan verweerder meegedeeld dat hij onlangs een advocaat heeft ingeschakeld. Verweerder heeft hem verzocht binnen twee maanden te reageren.

2.31.

Verweerder heeft op 8 april 2013, omdat hij nog geen reactie had ontvangen, [A.X] uitgenodigd voor een hoorzitting.

2.32.

Naar aanleiding van deze brief heeft de gemachtigde, S. Bharatsingh, op 11 april 2013 telefonisch contact opgenomen met verweerder en een brief die hij reeds op 15 januari 2013 naar verweerder had verzonden, nogmaals per fax verzonden. In deze brief geeft hij aan als gemachtigde op te treden en binnen vier weken inhoudelijk te zullen reageren.

2.33.

Wegens het uitblijven van een reactie heeft verweerder de gemachtigde bij brief van 1 mei 2013 verzocht om vóór 22 mei 2013 te reageren.

2.34.

Omdat ook op deze brief geen reactie is ontvangen, heeft verweerder op 3 juni 2013 met het kantoor van gemachtigde gebeld. Tijdens een telefoongesprek op 5 juni 2013 heeft de gemachtigde desgevraagd aan verweerder verklaard geen behoefte te hebben aan een hoorgesprek.

2.35.

De uitspraken op bezwaar zijn alle gedagtekend 20 juni 2013.”

2.2.

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit.

2.3.

In het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal van het verhandelde ter zitting is onder meer het volgende opgenomen:

“De gemachtigde van eisers verklaart in eerste termijn:

(…)

Ik trek mijn grieven met betrekking tot de volgende geschilpunten in:

- onrechtmatige verkrijging van de microfiches;

- omkering van de bewijslast;

- redelijke schatting van de berekening;

- boetes, want die zijn vernietigd;

- onvoldoende voortvarendheid met betrekking tot de aanslagen die zijn opgelegd met toepassing van de reguliere navorderingstermijn van vijf jaar.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de onderhavige (navorderings)aanslagen terecht zijn vastgesteld en zo ja of deze verder dienen te worden verminderd. Voorts is in geschil of belanghebbenden terecht aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade omdat – gelijk belanghebbenden betogen – de redelijke termijn voor de behandeling van de onderhavige zaken is overschreden.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing