Gerechtshof Amsterdam, 20-03-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1334, 16/00539
Gerechtshof Amsterdam, 20-03-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1334, 16/00539
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 maart 2018
- Datum publicatie
- 6 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:1334
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2016:8830, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:138
- Zaaknummer
- 16/00539
Inhoudsindicatie
Ten aanzien van de aan belanghebbende uitbetaalde dwangsom is ten onrechte loonheffing ingehouden.
Uitspraak
Kenmerk 16/00539
20 maart 2018
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. W. Dieks),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 15/4814 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft van belanghebbende over het tijdvak 1 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2014 een bedrag aan loonheffing ingehouden.
Na tegen de inhouding gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 24 juni 2015, het bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 28 oktober 2016 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen bij faxbericht van 2 december 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2018. Daarbij zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde alsmede mrs. J.A.H. van der Linden en W. Vedder van de zijde van de inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’):
“1. Eiser is aangesteld als politiebeambte. Hij heeft de korpschef als bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012 (hierna: de Politiewet) verzocht om herwaardering van zijn functie. De korpschef heeft afwijzend op dit verzoek beslist. Eiser heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt.
2. Omdat de korpschef niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, heeft hij op grond van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een dwangsom verbeurd van € 490. Deze dwangsom is in het onderhavige tijdvak aan eiser uitbetaald.
3. Van het bedrag aan loonheffing dat over het onderhavige tijdvak ten laste van eiser is ingehouden, heeft € 295,75 betrekking op de dwangsom.”
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of er terecht loonheffing is ingehouden over de aan belanghebbende toegekende dwangsom.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.