Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1523, 17/00434 17/00435

Gerechtshof Amsterdam, 03-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1523, 17/00434 17/00435

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 mei 2018
Datum publicatie
22 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:1523
Zaaknummer
17/00434 17/00435

Inhoudsindicatie

WOZ; verwijzing na beroep in cassatie; is het perceel terecht aangemerkt als niet-woning? Zo ja, dient vervolgens de heffingsmaatstaf van artikel 220e Gemeentewet te worden verminderd?

Uitspraak

kenmerken 17/00434 en 17/00435

3 mei 2018

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van

[X] , belanghebbenden,

gemachtigde: D.K. Bos

tegen de uitspraak van 24 december 2015 in de zaak met kenmerk ROT 15/747 en ROT 15/2617 van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbenden

en

de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2013 (hierna: de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A-weg] te [B] (hierna: het perceel), voor het kalenderjaar 2014 vastgesteld € 37.000. In hetzelfde geschrift zijn ook de aanslagen onroerendezaakbelastingen gemaakt.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en aanslagen betreffende het perceel gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de waarde van het perceel nader vastgesteld op

€ 33.000 en de aanslagen dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank, in hetzelfde geschrift is beroep ingesteld tegen de waarde op de waardepeildatum van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [C-straat] te [D] (hierna: de woning) en de daarmee corresponderende aanslag. De rechtbank heeft in voornoemde beroepen als volgt beslist (waarbij belanghebbenden zijn aangeduid als eisers en de heffingsambtenaar als verweerder):

“De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt het bestreden besluit;

-bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;

-bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt;

-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van 490,- te betalen aan eisers.”

1.4.

Het Gerechtshof Den Haag heeft op de hoger beroepen tegen de in 1.3 genoemde uitspraak van de rechtbank op 21 september 2016 als volgt beslist:

“Het Gerechtshof

-verklaart het hoger beroep gegrond,

-vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de proceskosten,

-bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,

-veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.488, en

- gelast de Heffingsambtenaar het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124 aan belanghebbenden te vergoeden.”

1.5.

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2016:2800) beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 14 juli 2017, nr. 16/05306, ECLI:NL:HR:2017:1328 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd doch alleen voor zover deze betrekking heeft op de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het perceel en het geding verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

2 Loop van het geding na verwijzing

2.1.

Partijen zijn door de griffier van het Hof bij brief in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest in te dienen. De heffingsambtenaar heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 8 september 2017 en belanghebbenden bij brief van 27 september 2017.

2.2.

Belanghebbenden hebben bij brief van 17 april 2018 een nader stuk ingediend. Op verzoek van belanghebbenden en met instemming van de heffingsambtenaar heeft geen mondelinge behandeling van de zaak plaatsgehad.

3 Feiten

3.1.

De Hoge Raad is in zijn verwijzingsarrest, voor zover voor de onderhavige zaak van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

“ 2.1.1. Erflater was op 1 januari 2014 eigenaar en gebruiker van de onroerende zaken [C-straat] te [D] en [A-weg] te [B] . [C-straat] te [D] (hierna: de woning) is een woonhuis met tuin dat erflater bewoonde. [A-weg] te [B] (hierna: het perceel) is een perceel grond dat is gelegen op een paar honderd meter afstand van de woning. Tussen de woning en het perceel zijn woningen en zijstraten gelegen. Voor zowel de woning als het perceel is een WOZ-beschikking voor het jaar 2014 gegeven waarin de waarde is bepaald op € 170.000 respectievelijk € 33.000.

2.1.2.

Op het perceel staan een boomgaard, een werktuigberging met overkapping en een houten tuinhuis. Het perceel was bij erflater in gebruik. De bestemming van het perceel volgens het bestemmingsplan is agrarisch. Voor het perceel is een aanslag OZB opgelegd naar het tarief voor niet-woningen.”

3.2.

Het Hof zal van dezelfde feiten uitgaan en voegt hier nog het volgende, in de uitspraak van Gerechtshof Den Haag opgenomen, feit aan toe:

“3.3. De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde van het perceel een taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [E] , WOZ-taxateur, gedagtekend 30 maart 2014, waarin de waarde van het perceel is getaxeerd op € 38.000. Aan het tuinhuis en de erfverharding is geen waarde toegekend.”

4 Het verwijzingsarrest

5 Geschil in hoger beroep na verwijzing

6 Beoordeling van het geschil

7 Kosten

8 Beslissing