Gerechtshof Amsterdam, 17-04-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1600, 17/00613
Gerechtshof Amsterdam, 17-04-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1600, 17/00613
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 april 2018
- Datum publicatie
- 23 mei 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:1600
- Formele relaties
- Na verwijzing door: ECLI:NL:HR:2017:2876
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2016:12722, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:515
- Zaaknummer
- 17/00613
Inhoudsindicatie
Uitspraak na verwijzing (verwijzingsarrest ECLI:NL:HR:2017:2876, BNB 2018/29). Het Hof is van oordeel dat koel- en rijpingscellen en stellages onroerend zijn in de zin van artikel 3:3 BW. Belanghebbende heeft dan ook terecht overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
Uitspraak
Kenmerk 17/00613
17 april 2018
uitspraak van derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van
[A] B.V. te [plaats] , belanghebbende,
gemachtigden: mr. drs. R.W. van der Linde en T.T. Genee LL.M, PKF Wallast Accountants & belastingadviseurs te Delft,
tegen de uitspraak van 13 oktober 2016 in de zaak met kenmerk SGR 16/3183 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft ter zake van de verkrijging van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats] , op 8 december 2015 een bedrag van € 608.154 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
Het tegen de voldoening op aangifte gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 31 maart 2016 afgewezen.
Het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep heeft de rechtbank bij mondelinge uitspraak van 13 oktober 2016 ongegrond verklaard.
Op het hoger beroep van belanghebbende heeft het gerechtshof ‘s-Gravenhage bij uitspraak van 7 april 2017 de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar vernietigd, alsmede aan belanghebbende voor een bedrag van € 128.154 een teruggaaf van overdrachtsbelasting verleend.
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Bij arrest van 17 november 2017, nr. 17/02490, ECLI:NL:HR: 2017:2876, BNB 2018/29 (hierna: het arrest), heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof Den Haag vernietigd en het geding naar het Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
Partijen zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. De inspecteur heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 22 januari 2018 en de gemachtigde bij brief van 25 januari 2018. Afschriften van deze brieven zijn aan de wederpartij gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2018. Namens belanghebbende zijn verschenen, de gemachtigden voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 2. Feiten
In het arrest is omtrent de feiten het volgende vermeld:
“2.1.1. Belanghebbende heeft de eigendom verworven van een bedrijfsgebouw [Hof, hierna: het gebouw] dat is ingericht voor geconditioneerde opslag en rijping van fruit. In het bedrijfsgebouw bevinden zich door de vorige eigenaar aangebrachte koel- en rijpingscellen en stellages.
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan, gelijk aan zes percent van € 10.135.900, zijnde het ter zake van de verwerving van het bedrijfspand betaalde bedrag. Belanghebbende heeft tegen deze voldoening op aangifte bezwaar gemaakt.”
Met het oog op de beoordeling van het geschil na verwijzing voegt het Hof hier nog het volgende aan toe.
Het gebouw is het voormalige bedrijfspand van verkoper en haar dochtermaatschappij. Deze dochtermaatschappij drijft een onderneming in de import en export van (tropisch) fruit.
Tot de stukken behoren kopieën van de oorspronkelijke bouwtekeningen van het gebouw en een ‘Beschrijving van de leveringsomvang’, gedagtekend 4 april 2006, waarin de – naar het Hof begrijpt: destijds te leveren – technische installaties van het gebouw zijn beschreven, bestemd voor onder meer de conditionering van de koel- en rijpingscellen.
In het verslag van een op 20 januari 2016 op locatie gehouden hoorgesprek van de inspecteur met belanghebbende is onder meer het volgende vermeld:
“De werkzaamheden van verkrijger bestaan onder meer uit het opslaan en rijpen van tropisch fruit.(…)De verkoper drijft een vergelijkbare onderneming en heeft de hal laten bouwen omstreeks 2005. (…)Globaal gesteld zijn er verschillende soorten ruimten waarneembaar in het gebouw. We betreden het gebouw via een ruimte waar kamertemperatuur heerst. (…) De ruimte kan worden aangeduid als garderobe/kleedkamer/wachtruimte/verzamelruimte/voorportaal.Vervolgens betreden we de “grote” hal. Daar heerst een temperatuur voor opslag van de producten, van circa 4°C. Aan de overzijde van de toegangsdeur bevindt zich een strook, waarin zich de koelruimten bevinden. De toegang wordt geboden via roldeuren. De daarin aanwezige pallets met producten worden aan- en afgevoerd met heftrucks. (…) Op de etage, aan de zijde van de toegangsdeur bevinden zich verder “rijpingsruimten”. (…)In het gebouw en in de koelcellen staan stalen stellages voor de opslag van groenten en fruit. (…) Deze stellages zijn in de betonvloer vastgeschroefd. (…)
Op de eerste verdieping bevinden zich nog een aantal rijpingscellen, deze zijn momenteel nog in gebruik bij de verkoper tot eind 2018. De rijpingscellen lopen niet door tot de buitenmuren en evenmin tot aan het plafond. Aan de voorkant is het loze deel boven de rijpingscellen afgesloten in verband met de hygiëne (…). Op de begane grond bevinden zich voorts een aantal rijpingscellen. Ook hierboven bevindt zich een loze ruimte.De cellen kunnen worden gedemonteerd en zouden elders kunnen worden opgebouwd. Volgens [bedrijf] is hier een markt voor.Gehoorde verklaart de hal te hebben gekocht met daarin de cellen. Het is niet de bedoeling ze te verwijderen. Zij zullen bij wijze van spreken over tien jaar nog aanwezig zijn.”
Tot de stukken behoren kleurenfoto’s van het gebouw die bij gelegenheid van het hoorgesprek door de inspecteur zijn gemaakt en die ter zitting van het Hof door partijen zijn toegelicht; het Hof verwijst op dit punt naar hetgeen hiervan in het proces-verbaal van de zitting is vastgelegd.
In een in opdracht van [bank] [naam] door [bank] [naam] opgesteld taxatierapport, gedagtekend 28 oktober 2015, is onder meer het volgende vermeld:
“EigendomssituatieTen tijde van de taxatie is het vastgoed in bezit van:[verkoper] (...)(…)Typering object Betreft een bedrijfsgebouw met geconditioneerde bedrijfsruimte, koel- en rijpcellen op de begane grond. Op de 1e etage verpakkingsruimte met rijpcellen. De 2e etage is te gebruiken als opslagruimte. Object beschikt verder over circa 1.890 m2 kantoorruimte, 82 parkeerplaatsen, 5 opstelplaatsen voor vrachtwagens en 18 loading docks. (…)Bouwjaar 2007.(…)Voorzieningen Bedrijfsruimte:- 18 loading docks - Stalen stellages (in betonvloer verankerd) (…)Functionaliteit Object is specifiek gebouwd voor de vorige eigenaar. (…) De vloerbelasting op de begane grond is 2.000 kg/m2. De vloerbelasting op de etage is 1.000 kg/m2. Deze vloerbelasting is voor het gebruik in groente en fruitsector passend. Voor een regulier distributiecentrum zou de vloerbelasting aan de te lage kant zijn.(…)Verkoopbaarheid (…) Het betreft een specifiek object, hierdoor zijn de gebruiksmogelijkheden van het object beperkt. (…) Vaak willen eigenaren niet verkopen aan concurrenten welke actief zijn in dezelfde branche. Onderhavig object
heeft 2 jaar te koop gestaan. Er was zeker interesse in het object maar de huidige eigenaar wilde niet verkopen aan concurrenten. (…)Marktwaarde € 8.000.000 (…)”
Tot de stukken behoort een in opdracht van belanghebbende opgesteld (ongedateerd) rapport ‘Taxatie koude installaties, koelcellen, koelruimte en rijpkamers’ van een bedrijf genaamd [bedrijf] . In dit rapport zijn de in het gebouw aanwezige koude installatie, inclusief koelers en besturing, de koelcellen met panelen, deuren en aanrijbeveiliging, twaalf rijpkamers met techniek en besturing, twaalf gasdichte cellen met deuren en aanrijbeveiliging, stellages in de cellen en hal, randapparatuur, afzuiging cellen, detectie en verwarming, naar ‘huidige vervangingswaarde’ gewaardeerd op € 2.465.000. Als bouwjaar van deze in het gebouw aanwezige installatie(s) is in het rapport vermeld: 2006/2007.
Van de totale koopprijs ad. € 10.135.900 is € 8.000.000 toe te rekenen aan het gebouw exclusief de cellen en stellages, € 1.239.082 aan de koelcellen, € 593.536 aan de rijpingscellen en € 303.272 aan de stellages.
3 3. Geding na cassatie
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 november 2017 - voor zover voor het geding na verwijzing van belang - het volgende overwogen:
“2.2. In (hoger) beroep was in geschil of de koel- en rijpingscellen en de stellages onroerend zijn in de zin van artikel 2, lid 1, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer en om die reden behoren tot de grondslag voor de heffing van de overdrachtsbelasting.
Het Hof heeft, anders dan de Rechtbank, geoordeeld dat de koel- en rijpingscellen en de stellages niet zijn aan te merken als bestanddelen van het bedrijfsgebouw in de zin van artikel 3:4 BW. Het Hof heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat vermindering van het ter verwerving van het bedrijfsgebouw betaalde bedrag met de waarde van die koel- en rijpingscellen en stellages ertoe leidt dat overdrachtsbelasting verschuldigd is over € 8.000.000, en heeft met vernietiging van de uitspraak op bezwaar een daarmee overeenstemmende teruggaaf verleend.
Het eerste middel klaagt erover dat het Hof weliswaar een oordeel heeft gegeven over de toepassing van artikel 3:4 BW, maar heeft verzuimd te beoordelen of de koel- en rijpingscellen en de stellages naar de maatstaf van artikel 3:3 BW als onroerend moeten worden beschouwd.
Het middel slaagt. Blijkens diens in hoger beroep ingediende verweerschrift heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat uit de artikelen 3:3 en 3:4 BW en de op deze wettelijke bepalingen betrekking hebbende rechtspraak volgt dat de koel- en rijpingscellen en de stellages onroerend zijn. De stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen dat de Inspecteur dit standpunt ondubbelzinnig heeft prijsgegeven voor zover het gaat om de toepassing van artikel 3:3 BW. Daarom had het Hof ook een gemotiveerd oordeel moeten geven over dit standpunt van de Inspecteur. Dat heeft het Hof verzuimd, zodat zijn uitspraak onvoldoende is gemotiveerd.
Het tweede middel bevat de klacht dat het Hof op onjuiste of ontoereikende gronden heeft geoordeeld dat de koel- en rijpingscellen en de stellages niet zijn aan te merken als bestanddelen van het bedrijfsgebouw.
Dit oordeel geeft geen blijk van miskenning van de bij toepassing van artikel 3:4 BW aan te leggen maatstaf en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt.
Uit hetgeen hiervoor in 2.4.2 is overwogen, volgt dat ’s Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen.”