Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1613, 17/00130

Gerechtshof Amsterdam, 17-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1613, 17/00130

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 mei 2018
Datum publicatie
22 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:1613
Formele relaties
Zaaknummer
17/00130

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting; wijziging van onderlinge verhouding gemeenschappelijke inkomens- en vermogensbestanddelen van belanghebbende en zijn partner is door belanghebbende, middels een ingediende herziene aangifte, zelf verzocht; navordering is vervolgens mogelijk, zonder dat sprake is van nieuw feit; geen sprake van ambtelijk verzuim; geen gronden om tot vermindering van de belastingrente over te gaan; in bezwaarfase is belanghebbende op rechtmatige wijze uitgenodigd om te worden gehoord; belanghebbende heeft nagelaten feiten en omstandigheden te stellen die kunnen leiden tot een onrechtmatige daad aan de zijde van de inspecteur; geen vergoeding van werkelijke proceskosten

Uitspraak

kenmerk 17/00130

17 mei 2018

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: H. Oost RB

tegen de uitspraak van 6 februari 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/2984 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 24 oktober 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de navorderingsaanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 195.391, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.155.528 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 37.029. Hierbij is belanghebbende bij beschikking € 6.721 belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak van 26 mei 2016 de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.3.

De rechtbank heeft bij de uitspraak van 6 februari 2017 als volgt beslist (waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de inspecteur als verweerder):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigd de uitspraak op bezwaar, doch uitsluitend voor zover deze ziet op de beschikking

belastingrente;

- vermindert de beschikking belastingrente tot een bedrag van € 6.468;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990;

- draag verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank bij brief van 10 maart 2017, door het Hof ontvangen op 14 maart 2017, hoger beroep ingesteld. De gronden in hoger beroep zijn door belanghebbende aangevuld bij brief van 8 augustus 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2018. Namens belanghebbende is zijn gemachtigde verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen G.L.M. van Hoof en mr. drs. H.B. van Houten-Bücker. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak onder 1 tot en met 12 de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiser, geboren op [geboortedatum] , is gehuwd.

2. Eiser heeft op 1 juli 2014 voor het jaar 2013 aangifte ib/pvv gedaan. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 1.393.466 en bestaat uit een inkomen uit werk en woning van € 200.909, een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.155.528 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 37.029.

3. Conform de ingediende aangifte ib/pvv 2013 is met dagtekening 25 juli 2014 een voorlopige aanslag opgelegd naar een te betalen bedrag van € 122.707.

4. De primitieve aanslag ib/pvv 2013 met dagtekening 14 april 2015 is opgelegd conform de ingediende aangifte.

5. In zijn bezwaarschrift van 21 mei 2015 gericht tegen de primitieve aanslag verzoekt eiser het belastbaar inkomen uit werk en woning te verminderen tot € 195.191 in verband met onderhoudskosten van een monumentenpand. Eiser heeft daarnaast op 27 mei 2015 via een herziene aangifte een verzoek gedaan om de primitieve aanslag te verminderen naar een verzamelinkomen van € 907.297, bestaande uit een inkomen uit werk en woning van

€ 198.601, een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 684.252 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 24.444.

6. Bij brief van 11 augustus 2015 heeft verweerder eiser meegedeeld hem niet tegemoet te kunnen komen als het gaat om aftrek van onderhoudskosten van een monumentenpand, nu eiser niet gereageerd heeft op het informatieverzoek van verweerder. Verweerder heeft voorts meegedeeld akkoord te kunnen gaan met de door eiser verzochte (her)verdeling van gemeenschappelijke vermogensbestanddelen.

7. Eiser heeft op 13 augustus 2015 opnieuw een herziene aangifte (elektronisch) ingediend. Hij verzoekt hierin het verzamelinkomen vast te stellen op € 1.387.949, bestaande uit een inkomen uit werk en woning van € 195.392, een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.155.528 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 37.029. Eiser heeft daarnaast op 14 augustus 2015 nadere stukken gestuurd aan verweerder, die op 19 augustus 2015 door verweerder zijn ontvangen.

8. Verweerder heeft de primitieve aanslag verminderd via een verminderingsbeschikking met dagtekening 28 augustus 2015. Hierin is het verzamelinkomen vastgesteld conform het verzoek van 27 mei 2015, met uitzondering van de gevraagde aftrek wegens onderhoudskosten van een monumentenpand. Het vastgestelde verzamelinkomen bedraagt € 912.815. De teruggave bedraagt € 121.001 (inclusief € 1.093 aan belastingrente).

9. Bij verminderingsbeschikking van 4 september 2015 heeft verweerder naar aanleiding van de op 19 augustus 2015 ontvangen stukken alsnog de gevraagde aftrek van onderhoudskosten volledig gehonoreerd. Het verzamelinkomen is vastgesteld conform het verzoek van eiser van 27 mei 2015. De teruggave is verhoogd met € 3.003 en bedraagt € 124.004 (inclusief € 1.123 aan belastingrente).

10. Naar aanleiding van het verzoek van eiser van 13 augustus 2015 heeft verweerder met dagtekening 24 oktober 2015 eiser een navorderingsaanslag opgelegd. Het verzamelinkomen bedraagt conform dit verzoek € 1.387.948. Het op deze navorderingsaanslag te betalen bedrag is € 126.750 (inclusief € 6.721 aan belastingrente).

11. Bij brief van 26 oktober 2015 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en de daarbij vastgestelde beschikking belastingrente en daarbij verzocht de belastingrente te verminderen met € 5.598.

12. Verweerder heeft bij zijn uitspraak van 26 mei 2016 het bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente ongegrond verklaard.”

2.2.

Het Hof zal van bovenstaande feiten uitgaan, met dien verstande dat:

- de herziene aangifte die bij 5 is vermeld niet op 27 mei 2015 door belanghebbende is gedaan, maar op 27 mei 2015 door verweerder is ontvangen;

- bij 6 staat vermeld dat niet gereageerd is op het informatieverzoek, terwijl in hoger beroep is komen vast te staan dat door belanghebbende wel is gereageerd, maar dat de gevraagde stukken door belanghebbende niet voor 11 augustus 2015 zijn overgelegd;

- het bij 9 vermelde verzamelinkomen niet geheel conform het verzoek van 27 mei 2015 is vastgesteld, het belastbaar inkomen in box 1 is volgens de verminderingsbeschikking van 4 september 2015 vastgesteld op € 198.401. Het verzamelinkomen is daardoor € 200 lager vastgesteld dan volgens het verzoek van 27 mei 2015.

2.3.

Het hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.

2.3.1.

De inspecteur heeft in de vooraankondiging van de uitspraak op het bezwaarschrift met dagtekening 10 mei 2016 – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:

Mondelinge toelichting

Voordat ik uw bezwaarschrift afwijs, wil ik u nog in de gelegenheid stellen uw bezwaarschrift mondeling/schriftelijk toe te lichten. U kunt daarvoor een brief aan mijn richten of een afspraak met mij maken. Mijn doorkiesnummer staat in het briefhoofd.

(…)

Uw reactie

Graag ontvang ik uw mondelinge/schriftelijke reactie vóór 24 mei 2016”

2.3.2.

Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof een brief van de staatssecretaris van Financiën overgelegd met dagtekening 1 maart 2017. Deze brief heeft betrekking op een Wob-verzoek inzake belastingrente en invorderingsrente. In deze brief wordt – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

Uit het verslag van 23 november 2015:

‘In de praktijk kan het voorkomen dat belastingrente berekend wordt over een periode dat de Belastingdienst de beschikking had over het geld. Wij hebben dan geen rente nadeel en het zou reëel zijn de in rekening gebrachte rente op verzoek te verminderen. (…)’

Uit het verslag van 30 september 2016:

‘(…) De regeling is bewust vormgegeven zoals hij is. De lijn die tot nu toe voor de lavaco’s is uitgedragen: er wordt geen beleid gemaakt. Wel kan er in incidentele gevallen aanleiding zijn om de rente te matigen gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval (zoals situaties waarbij rente werd berekend over periode waarin het geld al bij de fiscus stond).’ ”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de navorderingsaanslag (en daarmee de beschikking heffingsrente) dient te worden vernietigd wegens een (gesteld) ambtelijk verzuim. Indien de navorderingsaanslag niet wordt vernietigd is, evenals in eerste aanleg, de hoogte van de aan belanghebbende in rekening gebrachte belastingrente in geschil. Het geschil spitst zich in zoverre toe op de vraag of de belastingrente dient te worden verminderd tot een bedrag van € 1.123 (het bedrag aan belastingrente dat aan belanghebbende is vergoed bij de verminderingsbeschikking van 4 september 2015).

Tot slot is in geschil de hoogte van de aan belanghebbende toe te kennen proceskostenvergoeding.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing