Gerechtshof Amsterdam, 03-07-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2189, 17/00179
Gerechtshof Amsterdam, 03-07-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2189, 17/00179
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 3 juli 2018
- Datum publicatie
- 22 augustus 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:2189
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2017:1062, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/00179
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting; verliesbeschikking; nieuwe stelling belanghebbende in hoger beroep, dat vanwege over meerdere jaren onterecht factureren management fees deze bedragen ten onrechte tot de winst van belanghebbende zijn gerekend, wordt niet gevolgd; belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat vordering op ontvanger facturen ten onrechte is opgenomen in de (herziene) aangifte
Uitspraak
kenmerk 17/00179
3 juli 2018
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. drs. N.C. Flinterman (Masman Bosman accountants & belastingadviseurs) te Den Haag,
tegen de uitspraak van 16 februari 2017 in de zaak met kenmerk HAA 15/5681 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft bij beschikking met dagtekening 25 april 2015 het verlies van belanghebbende over het jaar 2012 vastgesteld op € 77.402 (hierna: de beschikking).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 7 oktober 2015 deze beschikking gehandhaafd.
Het tegen die uitspraak door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank bij de uitspraak van 16 februari 2017 ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 maart 2017. Bij brief van 20 april 2017 heeft belanghebbende het hoger beroep gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van het Hof heeft gemachtigde van belanghebbende op 22 mei 2018 per e-mail een afschrift van haar pleitnota voor de mondelinge behandeling bij de rechtbank toegezonden. Op verzoek van gemachtigde van belanghebbende heeft het Hof aan haar op dezelfde dag nogmaals een afschrift van het proces-verbaal van diezelfde mondelinge behandeling toegezonden. Uit het dossier is gebleken dat de rechtbank bij brief van 9 mei 2017 afschriften ervan aan gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur heeft toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2018. Namens belanghebbende is voornoemde gemachtigde verschenen, tot bijstand vergezeld van heer B. Lawende, kantoorgenoot van gemachtigde, en de heer [D] , enig aandeelhouder van belanghebbende. Namens de inspecteur is verschenen drs. A.C. Versteeg. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 tot en met 6 van haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’ – de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres houdt 33,33% van de aandelen in [A] B.V. (hierna: [A] ). Op dit aandelenbelang is de deelnemingsvrijstelling van toepassing. Laatstgenoemde houdt op haar beurt 41,88% van de aandelen in [B] B.V.
2. In het onderhavige jaar en daaraan voorafgaande jaren heeft eiseres managementdiensten verricht ten behoeve van [A] . De ter zake van die diensten verschuldigde vergoedingen zijn door [A] goeddeels schuldig gebleven.
3. Omdat tussen de aandeelhouders van [A] zakelijke meningsverschillen waren gerezen, heeft eiseres op 21 december 2012 haar belang in [A] verkocht aan een derde, zijnde [C] B.V. In de koopovereenkomst (hierna: de Overeenkomst) is met betrekking tot de koopprijs – voor zover van belang – het volgende bepaald:
“4. KOOPPRIJS AANDELEN [A] EN WIJZE VAN BETALING
De koopprijs van de Aandelen [A] bestaat uit een onvoorwaardelijk gedeelte (het “Onvoorwaardelijk Bestanddeel Koopprijs”) een voorwaardelijk gedeelte als nader omschreven in artikel 4.6 (het “Voorwaardelijk Bestanddeel Koopprijs I”), een voorwaardelijk gedeelte als nader omschreven in artikel 6.7 (het “Voorwaardelijk Bestanddeel Koopprijs II”), een voorwaardelijk gedeelte als nader omschreven in artikel 7.1 juncto artikel 7.3 (het “Voorwaardelijk Bestanddeel Koopprijs III”) en een voorwaardelijk gedeelte als nader omschreven in artikel 10.5 (het “Voorwaardelijk Bestanddeel Koopprijs IV”).
Het Onvoorwaardelijk Bestanddeel Koopprijs bedraagt EUR 1.102.379,46.”
4. Omtrent de door eiseres verrichte managementdiensten is in de Overeenkomst
– voor zover van belang – als volgt bepaald:
“8. EINDE MANAGEMENTOVEREENKOMSTEN EN AFWIKKELING KOSTENVERGOEDINGEN
Tussen [A] en/of [B] enerzijds en [X] anderzijds hebben een of meer managementovereenkomsten dan wel andere soortgelijke overeenkomsten van opdracht bestaan.
[X] , [A] en [B] erkennen en stellen vast dat de overeenkomsten als bedoeld in artikel 8.1 met ingang van 1 augustus 2012, met wederzijds goedvinden, zijn beëindigd.
(…)
De schuld van [A] aan [X] uit hoofde van achterstallige managementfee’s, – tussen [X] en [A] hierbij bepaald op EUR 306.226,00 – blijft na de datum van deze Overeenkomst voortbestaan doch wordt hierbij omgezet in een renteloze schuld tot een gelijk bedrag die (pas) opeisbaar is op het moment dat [A] , na de datum van deze Overeenkomst, op de door haar gehouden aandelen in het kapitaal van [B] , betalingen heeft ontvangen – als dividenduitkering, uitkering ten laste van reserves, terugbetaling van gestort kapitaal of liquidatieuitkering op die aandelen of als opbrengst bij de vervreemding van die aandelen – in totaal ten bedrage van meer dan EUR 5.000.000,00 (…).”
5. Onderdeel 11 van de Overeenkomst bepaalt – voor zover van belang – het volgende:
“11. GEEN RESTERENDE SCHULDVERHOUDINGEN
[D] , [X] , [A] en [B] erkennen en stellen vast dat na de datum van deze Overeenkomst tussen een of meer van [D] en [X] enerzijds en een of meer van de andere Partijen en – voor zover van toepassing – hun dochtermaatschappijen anderzijds, geen schuldverhoudingen meer bestaan (…).”
6. Eiseres wenste haar vordering op [A] wegens verrichte managementdiensten in het onderhavige jaar ten laste van de belastbare winst af te waarderen voor een bedrag van € 645.575. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder van dit bedrag een deel groot € 306.226 in aftrek aanvaard. Het resterende deel ten belope van € 339.349 heeft verweerder niet in aftrek toegestaan.”
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat zij vanaf 1 januari 2010 ten onrechte aan [A] B.V. ( [A] ) facturen heeft verzonden ter zake van aan [B] B.V. verrichte diensten. Derhalve zal het Hof hetgeen op dit punt in de uitspraak rechtbank onder 2 is vermeld niet als vaststaand feit beschouwen. Tegen de overige door de rechtbank vastgestelde feiten zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd, zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan. Daaraan voegt het Hof nog het volgende toe.
Volgens een tot de stukken behorend uittreksel van de Kamer van Koophandel is belanghebbende op 5 augustus 2008 opgericht en fungeert [E] B.V. sedert 8 december 2009 als de enig/zelfstandig bevoegde bestuurder.
Tot de stukken behoren (op een enkele na) maandfacturen over de periode juni 2010 tot en met juli 2012 van belanghebbende aan [A] waarin is vermeld dat die facturen betrekking hebben op een (maandelijkse) management fee van € 8.333,33 en een onkostenvergoeding auto van € 1.500. Tevens is 19% BTW in rekening gebracht.
Volgens de jaarrekening van belanghebbende die behoort bij de aangifte vennootschapsbelasting van belanghebbende over het jaar 2012, heeft zij per 31 december 2011 ter zake van “Te vorderen Management vergoeding” een vordering op [A] van € 575.365.
In de toelichting op die jaarrekening is vermeld dat de tot de in de winst- en verliesrekening over 2012 vermelde ‘Rentelasten en soortgelijke kosten’ voor € 575.365 betrekking hebben op ‘Afboeking te vorderen Managementvergoeding’. Dit bedrag is in de aangifte vennootschapsbelasting 2012 van belanghebbende, waarop is vermeld: datum aanvraag 15 augustus 2014, als (negatief) buitengewoon resultaat verantwoord.
Volgens een (deels) herziene aangifte vennootschapsbelasting 2012 van belanghebbende, waarop is vermeld: datum aanvraag 29 februari 2016, bedraagt het (negatief) buitengewoon resultaat ter zake van het afboeken van de van [A] te vorderen management fees € 645.575.
In een brief van de belastingadviseur van belanghebbende (hierna ook: de belastingadviseur) aan de inspecteur van 6 januari 2015 is onder meer het volgende vermeld:
“Buitengewone lastenBij de verkoop is vastgesteld dat [belanghebbende] nog een bedrag aan managementvergoeding te vorderen had (hoofdstuk 8). Op de balans van [belanghebbende] was deze vordering geactiveerd voor een bedrag van € 575.365. Gezien de tegenvallende resultaten van [B] is de verwachting dat [belanghebbende] deze vordering – op een derde – niet meer kan innen en is de gehele vordering ten laste van het resultaat voorzien.”
In een brief van de inspecteur aan de belastingadviseur van 9 maart 2015 is onder meer het volgende vermeld:
“De buitengewone last ad. € 575.365 heeft betrekking op niet ontvangen managementfee van [ [A] ]. In de aangifte wordt € 575.365 afgewaardeerd terwijl er in de overeenkomst een schuld wordt vermeld van € 306.226.Ik ben voornemens slechts een afwaardering van € 306.226 te accepteren omdat dit tussen partijen is overeengekomen over de managementfee en het belastbaar bedrag met € 269.139 te verhogen en vast te stellen op € 77.402 negatief.”
In een brief van de belastingadviseur aan de inspecteur van 27 maart 2015 is onder meer het volgende vermeld:
“De buitengewone last ad € 575.365 heeft betrekking op de niet ontvangen fee waarvan partijen achteraf hebben vastgesteld dat deze in totaal € 306.226 bedroeg.(…) De vordering is volgelopen tot een totaal van € 575.365 (…).”
In een brief van de belastingadviseur aan de inspecteur van 21 mei 2015 is onder meer het volgende vermeld:
“Argument van de afwijking van de inspecteur is dat er in de verkoopovereenkomst uit 2012 wordt gesproken van een totale fee van € 306.226 en niet van € 575.365 hetgeen oorspronkelijk was overeengekomen. Dit is correct maar de afwaardering bestaat (i) uit het feit dat door partijen in 2012 bij wijze van compromis is overeengekomen dat de fee € 269.139 lager is en (ii) voor € 306.226 omdat ook het resterende deel van de fee niet zal worden ontvangen.”
Over de vordering van belanghebbende op [A] is in het in eerste aanleg ingediende beroepschrift (onder meer) het volgende vermeld:
“De inspecteur stelt dat het bestaan van de vordering niet aannemelijk gemaakt is. De vordering blijkt echter uit alle vastgestelde jaarrekeningen en de ingediende aangiften vennootschapsbelasting. De gefactureerde bedragen aan managementfee zijn als omzet verantwoord voor de vennootschaps- en omzetbelasting. Er is in een later jaar dan waarin de managementfee gefactureerd is, discussie ontstaan tussen belanghebbende en [A] over de hoogte van het gefactureerde bedrag. Wij achten het in het kader van de totaalwinstgedachte dan ook redelijk dat vervolgens het prijsgegeven deel (ad € 269.139) van de vordering ten laste van het resultaat mag worden gebracht.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals voor de rechtbank is in geschil of de inspecteur een bedrag groot € 328.139 (= € 269.139 aan hoofdsom + € 59.000 aan rente) terecht niet in aftrek heeft toegestaan.
Meer in het bijzonder is (in hoger beroep) in geschil of de vordering waarvan de aftrek door de inspecteur deels – ten belope van € 328.139 – is geweigerd, terecht in de (herziene) aangifte vennootschapsbelasting 2012 en (bijbehorende) jaarrekening van belanghebbende is opgenomen dan wel, zoals belanghebbende in hoger beroep stelt, daarin ten onrechte is opgenomen omdat die vordering gebaseerd is op ten onrechte aan [A] gefactureerde bedragen.
Ter zitting hebben partijen verklaard dat indien het Hof zou oordelen dat de onder 3.2 bedoelde vordering terecht in de (herziene) aangifte vennootschapsbelasting 2012 is opgenomen, het Hof – voor wat betreft de omvang van het door de inspecteur niet in aftrek toegestane deel daarvan – kan uitgaan van hetgeen de rechtbank daarover in onderdeel 7 van haar uitspraak heeft vastgesteld.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.