Gerechtshof Amsterdam, 05-07-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2442, 17/00297
Gerechtshof Amsterdam, 05-07-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2442, 17/00297
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 juli 2018
- Datum publicatie
- 17 oktober 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:2442
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2017:3072, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/00297
Inhoudsindicatie
Artikel 3.139, aanhef en onder d, Wet IB 2001; belastbare negatieve persoonsgebonden aftrek in verband met nagekomen betaling ter zake van onderhoudskosten voor monumentenpand; bewijsvermoeden; belanghebbende ontzenuwt het (gerechtvaardigde) vermoeden dat de onderhoudskosten in 1997 in aftrek zijn gebracht
Uitspraak
kenmerk 17/00297
5 juli 2018
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 21 april 2017 in de zaak met kenmerk HAA 15/4898 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[belanghebbende] , te [woonplaats] , belanghebbende,
gemachtigde: drs. P.C.J. Oerlemans,
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 14 november 2014 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd voor het jaar 2012, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 137.947 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 137.579.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak van 21 oktober 2015 de aanslag gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 21 april 2017 op het beroep van belanghebbende als volgt beslist (belanghebbende en de inspecteur zijn in die uitspraak aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank :
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag ib/pvv 2012 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 44.379 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 137.579, vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.”
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 2 juni 2017 hoger beroep ingesteld en dat bij brief van 25 juli 2017 nader gemotiveerd. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2018. Aldaar is belanghebbende verschenen met zijn gemachtigde. Namens de inspecteur is verschenen
mr. J.H.P. Alting Sieberg. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de uitspraak van 21 april 2017 de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is eigenaar van het Rijksmonumentenpand [adres 1] . Het pand vormt onderdeel van zijn onroerendgoedportefeuille en is verhuurd.
2. Op 1 september 2012 zijn aan eiser Subsidies op Termijn (hierna: SOT’s) toegekend ten bedrage van in totaal € 92.568 voor in 1997 gepleegd onderhoud aan het pand [adres 1] voornoemd.
3. Eiser heeft op 18 maart 2014 aangifte ib/pvv 2012 gedaan met daarin begrepen een inkomen uit werk en woning (box 1) van € 44.379. Eiser heeft de SOT’s niet als belastbaar inkomen uit werk en woning in deze aangifte ib/pvv aangegeven.
4. Bij brief van 22 april 2014 heeft verweerder aan eiser naar aanleiding van deze aangifte vragen gesteld in verband met de ontvangen SOT’s 2012.
5. Na een briefwisseling tussen gemachtigde van eiser en verweerder heeft verweerder bij brief van 23 oktober 2014 medegedeeld dat hij de aangifte ib/pvv 2012 corrigeert en de ontvangen SOT’s tot een bedrag van € 93.568 als negatieve persoonsgebonden aftrek bijtelt bij het inkomen uit werk en woning (box 1) en dat verweerder het inkomen uit werk en woning (box 1) vaststelt op € 137.947.
6. In de aangiftes ib/pvv 1995 tot en met 1997 zijn als onderhoudskosten voor de gehele onroerendgoedportefeuille van eiser respectievelijk de volgende bedragen in aanmerking genomen (omgerekend in euro’s) :
1995: € 90.206
1996: € 236.752
1997: € 157.287
7. Eiser heeft bij zijn aangifte ib/pvv 1997 een specificatie per pand van deze onderhoudskosten verstrekt. Thans is deze specificatie niet meer in het bezit van partijen.
8. Uit een door de Stichting Nationaal Restauratiefonds opgemaakt transactieoverzicht d.d. 15 juni 2015 blijkt dat in de periode van 27 december 1996 tot en met 27 juni 1997 voor een bedrag groot € 127.338,89 aan transacties heeft plaatsgevonden ter zake van onderhoudswerkzaamheden aan het pand [adres 1] . Er zijn rechtstreeks declaraties uitgekeerd aan aannemingsbedrijf [X] B.V. en aan eiser.
9. In de aangiften ib/pvv 1998 tot en met 2000 zijn de volgende bedragen aan onderhoudskosten voor het pand [adres 1] in aftrek gebracht (omgerekend in euro’s) :
1998: € 4.970
1999: € 4.586
2000: € 1.993
10. Voor de gehele onroerendgoedportefeuille van eiser is in totaal aan onderhoudskosten in aftrek gebracht (omgerekend in euro’s):
1998: € 188.367
1999: € 362.542
2000: € 393.027”
Het Hof zal ook van deze feiten uitgaan uit gaan met uitzondering van het onder 2 genoemde bedrag van € 92.568; hiervoor dient te worden gelezen € 93.568. Voorts vult het Hof de feiten als volgt aan.
Uit het door Stichting Nationaal Restauratiefonds opgemaakt transactieoverzicht d.d. 15 juni 2015 (zie rechtsoverweging 8 van de rechtbankuitspraak) volgt verder dat van de bouwrekening ten behoeve van [adres 1] in 1997 een bedrag van € 125.362,23 aan transacties is uitbetaald en in de periode van 27 december 1996 tot en met 31 december 1996 € 1.976,66 (totaal € 127.338,89).
Tot de gedingstukken behoort een door de inspecteur overgelegd “overzicht uit systeem van eerdere aangiften (1995-1997)”. Hierin is als belastbaar inkomen van belanghebbende voor de jaren 1995,1996 en 1997 respectievelijk fl. 3.453 (€ 1.566) ,-/- fl. 142.946
(-/- € 64.866) en -/-fl. 16.847 (-/- € 7.644) opgenomen. Uit door belanghebbende overlegde aangiften IB volgt voor de jaren 1998, 1999 en 2000 een aangegeven belastbaar inkomen van respectievelijk -/-fl. 24.509 (-/- € 11.122), -/- fl. 294.026 (-/- € 133.423) en -/- fl.452.129 (-/- € 205.171).
Tot de onroerendgoedportefeuille van belanghebbende (zie onderdeel 1 rechtbankuitspraak) behoort ook het rijksmonumentenpand [adres 2] .
Volgens een schrijven van Stichting Nationaal Restauratiefonds is door Stadsdeel […] op 13 september 1999 aan belanghebbende voor onderhoud aan het monumentenpand [adres 2] een subsidie op termijn (SOT) toegekend ten bedrage van € 9.398,70. Deze subsidie is op 1 november 2014 uitbetaald.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB voor de jaren 1998 en 1999 onderhoudskosten in verband met onderhoud aan monumentenpand [adres 2] in aftrek gebracht. In de aangifte IB 2014 heeft belanghebbende van de ter zake van dit pand in 1999 toegekende en in 2014 uitbetaalde SOT opgaaf gedaan als een negatieve persoonsgebonden aftrek.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de onderhavige aanslag IB tot het juiste bedrag is opgelegd. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of belanghebbende de in 2012 ontvangen SOT (van totaal € 93.568) ter zake van het monumentenpand [adres 1] in zijn aangifte IB 2012 had moeten verantwoorden als negatieve persoonsgebonden aftrek.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en heeft daartoe als volgt overwogen en beslist:
“15. Op grond van artikel 3.139, aanhef en onder d, van de Wet IB 2001, wordt als belastbare negatieve persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen hetgeen is ontvangen als nagekomen betaling ter zake van uitgaven voor monumentenpanden die op grond van afdeling 6.8 in aanmerking zijn genomen. Aangezien de aftrek ter zake van uitgaven in een eerder belastingjaar blijkens deze bepaling geldt als voorwaarde voor de belastbaarheid van de nabetaling in het onderhavige belastingjaar en verweerder stelt dat de nabetaling dient te worden belast, rust in beginsel op verweerder ook de last te bewijzen dat de betreffende kosten in de aangifte ib/pvv in een eerder jaar door eiser in aftrek zijn gebracht.
16. Verweerder heeft in dit verband betoogd dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de onderhoudskosten waarvoor in 2012 subsidie is toegekend door eiser in de aangifte ib/pvv 1997 in aftrek zijn gebracht en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- In de aangifte ib/pvv 1997 is een bedrag groot € 157.287 aan onderhoudskosten voor panden in aftrek gebracht;
- Eiser wist dat de onderhoudskosten aftrekbaar waren en heeft blijkens de specificaties bij de aangiften ib/pvv 1998 tot en met 2000 ook onderhoudskosten voor al zijn panden, inclusief het pand [adres 1] , in aftrek gebracht;
- De stelling dat de onderhoudskosten voor [adres 1] in 1997 niet in aftrek zouden zijn gebracht – in afwijking van eisers gebruikelijke handelwijze – is als ongebruikelijk aan te merken.
Verweerder concludeert, mede op grond van het arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9354, dat onder deze omstandigheden het vermoeden is gerechtvaardigd dat de onderhoudskosten voor [adres 1] in 1997 in aftrek zijn gebracht en dat het dan aan eiser is om dit vermoeden te ontzenuwen, en dat hij daar niet in is geslaagd.
17. Eiser heeft daar tegenover het volgende aangevoerd:
- Hij heeft geen specificatie meer van de in 1997 in de aangifte ib/pvv in aftrek gebrachte onderhoudskosten. Op hem rust ook geen bewaarplicht;
- Het betreft in casu groot onderhoud. Anders dan het geval is voor regulier onderhoud, heeft hij de kosten van groot onderhoud in 1997 niet in aftrek gebracht omdat deze kosten betaald werden uit leningen bij de Stichting Nationaal Restauratiefonds en op basis van zijn ervaringen hiermee eiser geen enkele twijfel had dat de leningen zouden worden omgezet in een subsidie. Daarbij komt dat het grootste deel van de nota’s voor de onderhoudskosten voor het pand [adres 1] (€ 105.940) door de Stichting Nationaal Restauratiefonds rechtstreeks zijn uitbetaald aan de aannemer, zodat aftrek ook om die reden niet aan de orde is geweest;
- Met het feit dat in 1997 een bedrag groot € 157.287 aan onderhoudskosten voor panden in aftrek is gebracht, heeft verweerder nog niet aannemelijk gemaakt dat een bedrag aan onderhoudskosten groot € 93.568 voor het pand [adres 1] in 1996 en 1997 in aftrek is gebracht;
- Indien eiser een bedrag groot € 93.568 aan onderhoudskosten voor het pand [adres 1] in 1997 in aftrek zou hebben gebracht, zou voor de overige panden slechts een bedrag van € 63.719 resteren, hetgeen onwaarschijnlijk laag is, ook gelet op de specificaties aan onderhoudskosten voor al zijn panden voor de jaren 1998 tot en met 2000;
- Het feit dat verweerder de bij de aangifte ib/pvv 1997 overlegde specificatie van onderhoudskosten niet heeft bewaard dient voor diens rekening en risico te blijven.
18. Gelet op het totaalbedrag aan onderhoudskosten voor elk van de afzonderlijke jaren 1995 tot en met 2000, de spreiding daarvan over de panden in de jaren 1998 tot en met 2000, het feit dat een bedrag van € 93.858 gelet op de specificaties over genoemde jaren omvangrijk is in verhouding tot de totale onderhoudskosten voor de gehele onroerendgoedportefeuille van eiser, en mede in acht genomen dat deze onderhoudskosten door de Stichting Nationaal Restauratiefonds in 1997 voor het overgrote deel rechtstreeks aan de aannemer zijn uitbetaald, is de door eiser gegeven verklaring dat en waarom de betreffende onderhoudskosten in 1997 niet in aftrek zijn gebracht, naar het oordeel van de rechtbank geloofwaardig te achten. Verweerder – op wie in dezen in beginsel de bewijslast rust – heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser de onderhoudskosten voor het pand [adres 1] in 1997 in aftrek heeft gebracht. Nu eiser bij zijn aangifte ib/pvv 1997 een specificatie ter zake van aftrek onderhoudskosten heeft gevoegd, hij dienaangaande geen wettelijke bewaarplicht heeft en in de stellingen van eiser besloten ligt dat hij niet heeft gehandeld in afwijking van zijn gebruikelijke handelwijze om alleen kosten voor regulier onderhoud in aftrek te brengen en niet voor kosten waarvoor hij in aanmerking meende te komen voor SOT’s, ziet de rechtbank in het kader van een redelijke bewijslastverdeling geen reden nader bewijs van eiser te verlangen. Het feit dat genoemde specificatie betreffende 1997 niet meer in het bezit van verweerder is, dient in de gegeven omstandigheden dan ook voor rekening van verweerder te komen.
19. Tussen partijen is niet in geschil dat indien de onderhoudskosten waarvoor in 2012 subsidie is toegekend niet in aftrek van het inkomen uit werk en woning zijn gebracht, er geen sprake is van in 2012 in aanmerking te nemen negatieve persoonsgebonden aftrek. Nu verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast, behoort de onderhavige subsidie niet tot het inkomen uit werk en woning en is het gelijk aan eiser.”