Home

Rechtbank Noord-Holland, 21-04-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:3072, AWB - 15 _ 4898

Rechtbank Noord-Holland, 21-04-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:3072, AWB - 15 _ 4898

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
21 april 2017
Datum publicatie
4 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2017:3072
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4898
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.139

Inhoudsindicatie

De toegekende subsidies op termijn zijn in het onderhavige jaar niet belast als negatieve persoonsgebonden aftrek, omdat verweerder onvoldoende heeft bewezen dat in een eerder jaar de onderhoudskosten van het pand waarvoor de subsidies zijn toegekend in aftrek zijn gebracht. Beroep gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer: HAA 15/4898

(gemachtigde: drs. P.C.J. Oerlemans),

en

Procesverloop

Met dagtekening 14 november 2014 is een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) 2012 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 137.947 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 137.579. Tevens is bij beschikking een bedrag aan belastingrente van € 2.298 in rekening gebracht.

Eiser heeft met dagtekening 5 december 2014 bezwaar tegen deze aanslag gemaakt.

Verweerder heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 21 oktober 2015 afgewezen.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft daarbij een bijlage “Werkinstructie Project Bonuscode 1465” (hierna : de werkinstructie) overlegd waarin een aantal tekstgedeelten onleesbaar zijn gemaakt.

Verweerder heeft bij brief van 17 maart 2016 een ongeschoonde versie van deze werkinstructie ingediend en daarbij een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en hij heeft medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van die bijlage.

Eiser heeft hierop bij brieven van 18 april 2016 en 9 mei 2016 gereageerd.

Bij uitspraak van 17 juni 2016 heeft deze rechtbank beslist dat de door verweerder gevraagde beperking van kennisneming van de werkinstructie gerechtvaardigd is, en heeft verweerder verzocht binnen twee weken na dagtekening van de beslissing te berichten welke gevolgen hij aan deze beslissing verbindt, en eiser op de voet van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na dagtekening van de beslissing te berichten of hij er in toestemt dat de rechtbank uitspraak doet mede op grondslag van de ongeschoonde versie van de werkinstructie.

Bij brief van 4 juli 2016 heeft verweerder medegedeeld dat de geschoonde versie van de werkinstructie aan de processtukken kan worden toegevoegd, en dat alleen de rechtbank kennis mag nemen van de ongeschoonde versie. Bij brief van 15 juli 2016 heeft eiser bericht dat hij de rechtbank toestemming geeft om uitspraak te doen op grond van de ongeschoonde versie van de werkinstructie. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2017 te Haarlem. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.S. de Vos, mr. R.A. de Jong en mr. J.J. Vermeulen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is eigenaar van het Rijksmonumentenpand [A ADRES] . Het pand vormt onderdeel van zijn onroerendgoedportefeuille en is verhuurd.

2. Op 1 september 2012 zijn aan eiser Subsidies op Termijn (hierna: SOT’s) toegekend ten bedrage van in totaal € 92.568 voor in 1997 gepleegd onderhoud aan het pand [A ADRES] voornoemd.

3. Eiser heeft op 18 maart 2014 aangifte ib/pvv 2012 gedaan met daarin begrepen een inkomen uit werk en woning (box 1) van € 44.379. Eiser heeft de SOT’s niet als belastbaar inkomen uit werk en woning in deze aangifte ib/pvv aangegeven.

4. Bij brief van 22 april 2014 heeft verweerder aan eiser naar aanleiding van deze aangifte vragen gesteld in verband met de ontvangen SOT’s 2012.

5. Na een briefwisseling tussen gemachtigde van eiser en verweerder heeft verweerder bij brief van 23 oktober 2014 medegedeeld dat hij de aangifte ib/pvv 2012 corrigeert en de ontvangen SOT’s tot een bedrag van € 93.568 als negatieve persoonsgebonden aftrek bijtelt bij het inkomen uit werk en woning (box 1) en dat verweerder het inkomen uit werk en woning (box 1) vaststelt op € 137.947.

6. In de aangiftes ib/pvv 1995 tot en met 1997 zijn als onderhoudskosten voor de gehele onroerendgoedportefeuille van eiser respectievelijk de volgende bedragen in aanmerking genomen (omgerekend in euro’s) :

1995: € 90.206

1996: € 236.752

1997: € 157.287

7. Eiser heeft bij zijn aangifte ib/pvv 1997 een specificatie per pand van deze onderhoudskosten verstrekt. Thans is deze specificatie niet meer in het bezit van partijen.

8. Uit een door de Stichting Nationaal Restauratiefonds opgemaakt transactieoverzicht d.d. 15 juni 2015 blijkt dat in de periode van 27 december 1996 tot en met 27 juni 1997 voor een bedrag groot € 127.338,89 aan transacties heeft plaatsgevonden ter zake van onderhoudswerkzaamheden aan het pand [A ADRES] . Er zijn rechtstreeks declaraties uitgekeerd aan aannemingsbedrijf [A BEDRIJF] B.V. en aan eiser.

9. In de aangiften ib/pvv 1998 tot en met 2000 zijn de volgende bedragen aan onderhoudskosten voor het pand [A ADRES] in aftrek gebracht (omgerekend in euro’s) :

1998: € 4.970

1999: € 4.586

2000: € 1.993

10. Voor de gehele onroerendgoedportefeuille van eiser is in totaal aan onderhoudskosten in aftrek gebracht (omgerekend in euro’s):

1998: € 188.367

1999: € 362.542

2000: € 393.027

Geschil

11. Tussen partijen is in geschil of de in 2012 toegekende SOT’s ten bedrage van € 93.568 in 2012 belast zijn als negatieve persoonsgebonden aftrek. Het geschil spitst zich toe op de vraag of deze kosten in de aangifte ib/pvv 1997 als aftrekbare kosten in aftrek zijn gebracht of niet.

12. Eiser stelt zich op het standpunt dat de SOT’s niet belast zijn als negatieve persoonsgebonden aftrek, omdat de kosten waarvoor in 2012 subsidie is verleend in de aangifte ib/pvv 1997 niet in aftrek zijn gebracht. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de aanslag.

13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de SOT’s niet belast zijn als negatieve persoonsgebonden aftrek, omdat aannemelijk is dat de onderhoudskosten in 1997 in aftrek zijn gebracht. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

14. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

15. Op grond van artikel 3.139, aanhef en onder d, van de Wet IB 2001, wordt als belastbare negatieve persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen hetgeen is ontvangen als nagekomen betaling ter zake van uitgaven voor monumentenpanden die op grond van afdeling 6.8 in aanmerking zijn genomen. Aangezien de aftrek ter zake van uitgaven in een eerder belastingjaar blijkens deze bepaling geldt als voorwaarde voor de belastbaarheid van de nabetaling in het onderhavige belastingjaar en verweerder stelt dat de nabetaling dient te worden belast, rust in beginsel op verweerder ook de last te bewijzen dat de betreffende kosten in de aangifte ib/pvv in een eerder jaar door eiser in aftrek zijn gebracht.

16. Verweerder heeft in dit verband betoogd dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de onderhoudskosten waarvoor in 2012 subsidie is toegekend door eiser in de aangifte ib/pvv 1997 in aftrek zijn gebracht en heeft daartoe het volgende aangevoerd:

-

In de aangifte ib/pvv 1997 is een bedrag groot € 157.287 aan onderhoudskosten voor panden in aftrek gebracht;

-

Eiser wist dat de onderhoudskosten aftrekbaar waren en heeft blijkens de specificaties bij de aangiften ib/pvv 1998 tot en met 2000 ook onderhoudskosten voor al zijn panden, inclusief het pand [A ADRES] , in aftrek gebracht;

-

De stelling dat de onderhoudskosten voor [A ADRES] in 1997 niet in aftrek zouden zijn gebracht – in afwijking van eisers gebruikelijke handelwijze – is als ongebruikelijk aan te merken.

Verweerder concludeert, mede op grond van het arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9354, dat onder deze omstandigheden het vermoeden is gerechtvaardigd dat de onderhoudskosten voor [A ADRES] in 1997 in aftrek zijn gebracht en dat het dan aan eiser is om dit vermoeden te ontzenuwen, en dat hij daar niet in is geslaagd.

17. Eiser heeft daar tegenover het volgende aangevoerd:

-

Hij heeft geen specificatie meer van de in 1997 in de aangifte ib/pvv in aftrek gebrachte onderhoudskosten. Op hem rust ook geen bewaarplicht;

-

Het betreft in casu groot onderhoud. Anders dan het geval is voor regulier onderhoud, heeft hij de kosten van groot onderhoud in 1997 niet in aftrek gebracht omdat deze kosten betaald werden uit leningen bij de Stichting Nationaal Restauratiefonds en op basis van zijn ervaringen hiermee eiser geen enkele twijfel had dat de leningen zouden worden omgezet in een subsidie. Daarbij komt dat het grootste deel van de nota’s voor de onderhoudskosten voor het pand [A ADRES] (€ 105.940) door de Stichting Nationaal Restauratiefonds rechtstreeks zijn uitbetaald aan de aannemer, zodat aftrek ook om die reden niet aan de orde is geweest;

-

Met het feit dat in 1997 een bedrag groot € 157.287 aan onderhoudskosten voor panden in aftrek is gebracht, heeft verweerder nog niet aannemelijk gemaakt dat een bedrag aan onderhoudskosten groot € 93.568 voor het pand [A ADRES] in 1996 en 1997 in aftrek is gebracht;

-

Indien eiser een bedrag groot € 93.568 aan onderhoudskosten voor het pand [A ADRES] in 1997 in aftrek zou hebben gebracht, zou voor de overige panden slechts een bedrag van € 63.719 resteren, hetgeen onwaarschijnlijk laag is, ook gelet op de specificaties aan onderhoudskosten voor al zijn panden voor de jaren 1998 tot en met 2000;

-

Het feit dat verweerder de bij de aangifte ib/pvv 1997 overlegde specificatie van onderhoudskosten niet heeft bewaard dient voor diens rekening en risico te blijven.

18. Gelet op het totaalbedrag aan onderhoudskosten voor elk van de afzonderlijke jaren 1995 tot en met 2000, de spreiding daarvan over de panden in de jaren 1998 tot en met 2000, het feit dat een bedrag van € 93.858 gelet op de specificaties over genoemde jaren omvangrijk is in verhouding tot de totale onderhoudskosten voor de gehele onroerendgoedportefeuille van eiser, en mede in acht genomen dat deze onderhoudskosten door de Stichting Nationaal Restauratiefonds in 1997 voor het overgrote deel rechtstreeks aan de aannemer zijn uitbetaald, is de door eiser gegeven verklaring dat en waarom de betreffende onderhoudskosten in 1997 niet in aftrek zijn gebracht, naar het oordeel van de rechtbank geloofwaardig te achten. Verweerder – op wie in dezen in beginsel de bewijslast rust – heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser de onderhoudskosten voor het pand [A ADRES] in 1997 in aftrek heeft gebracht. Nu eiser bij zijn aangifte ib/pvv 1997 een specificatie ter zake van aftrek onderhoudskosten heeft gevoegd, hij dienaangaande geen wettelijke bewaarplicht heeft en in de stellingen van eiser besloten ligt dat hij niet heeft gehandeld in afwijking van zijn gebruikelijke handelwijze om alleen kosten voor regulier onderhoud in aftrek te brengen en niet voor kosten waarvoor hij in aanmerking meende te komen voor SOT’s, ziet de rechtbank in het kader van een redelijke bewijslastverdeling geen reden nader bewijs van eiser te verlangen. Het feit dat genoemde specificatie betreffende 1997 niet meer in het bezit van verweerder is, dient in de gegeven omstandigheden dan ook voor rekening van verweerder te komen.

19. Tussen partijen is niet in geschil dat indien de onderhoudskosten waarvoor in 2012 subsidie is toegekend niet in aftrek van het inkomen uit werk en woning zijn gebracht, er geen sprake is van in 2012 in aanmerking te nemen negatieve persoonsgebonden aftrek. Nu verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast, behoort de onderhavige subsidie niet tot het inkomen uit werk en woning en is het gelijk aan eiser.

20. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de aanslag ib/pvv 2012 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 44.379 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 137.579, vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990; en

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. M.W. Koenis, leden, in aanwezigheid van mr. drs. K.M.E. de Moor, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017. De voorzitter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen. In zijn plaats tekent de oudste rechter.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel