Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3699, 17/00358, 17/00359

Gerechtshof Amsterdam, 06-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3699, 17/00358, 17/00359

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 september 2018
Datum publicatie
17 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:3699
Formele relaties
Zaaknummer
17/00358, 17/00359

Inhoudsindicatie

naheffingsaanslagen loonbelasting;

1.Is er sprake van een nieuw feit?

2.Heeft de inspecteur bij het vaststellen van de naheffingsaanslagen gebruik gemaakt van onrechtmatig verkregen bewijs?

3.Is de omkering en verzwaring van de bewijslast terecht toegepast?

4.Berusten de naheffingsaanslagen op een zogenaamde ‘redelijke schatting’?

5.Heeft de inspecteur het vertrouwensbeginsel geschonden?

6.Is de Boete terecht en voor het juiste bedrag vastgesteld?

Uitspraak

Kenmerken 17/00358 en 17/00359

6 september 2018

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[x] h.o.d.n. [naam bedrijf], te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: mr. K.Y. Ramdhan

tegen de uitspraken van 7 juni 2017 in de zaken met de kenmerken HAA 16/3712 en 16/3713 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag loonheffingen van € 318.964 opgelegd (hierna: de Naheffingsaanslag LH 2007).

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag loonheffingen van € 210.207 opgelegd (hierna: de Naheffingsaanslag LH 2008). Bij afzonderlijke beschikking heeft de inspecteur belanghebbende een vergrijpboete van 50% opgelegd (hierna: de Boete).

1.3.

Na tegen voornoemde aanslagen en beschikking gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, gedagtekend 9 april 2014, de bezwaren wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en ambtshalve de verzoeken om ambtshalve herziening afgewezen.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen voornoemde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraken van 28 januari 2015 geoordeeld dat de bezwaarschriften ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. De uitspraken op bezwaar zijn vernietigd en de inspecteur is opgedragen binnen zes weken opnieuw uitspraken op bezwaar te doen.

1.5.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, gedagtekend 17 juni 2016, de bezwaren ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld. Bij uitspraken van 7 juni 2017 heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraken van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep met zaaknummer 16/3712 ongegrond;

- verklaart het beroep met zaaknummer 16/3713 gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de beslissing omtrent de

vergrijpboete en handhaaft deze voor het overige;

- vermindert de vergrijpboete tot € 75.674 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.500;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”

1.7.

Belanghebbende heeft op 19 juli 2017 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank, hetwelk op 19 juli 2017 per fax door het Hof is ontvangen, en nader aangevuld is bij brief van 16 augustus 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

De inspecteur heeft bij beschikking van 25 juli 2017 gevolg gegeven aan de vermindering door de rechtbank van de Boete tot € 75.674.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2018. Aldaar zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde mr K.Y. Ramdhan, alsmede C.J. Mouter, W.Y. Ip en H.L. van As van de zijde van de inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiser woonde in de jaren 2007-2010 in Amsterdam en was aldaar ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens.

2. Eiser dreef in 2007 en 2008 tot 1 april 2009 in de vorm van een eenmanszaak onder de naam ‘ [naam bedrijf] ’ een onderneming in interieurreiniging van gebouwen (het schoonmaakbedrijf). Met ingang van 1 april 2009 wordt de onderneming gedreven in de vorm van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid onder de naam [A BV] .

3. De Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) is in augustus 2010 bij eiser een strafrechtelijk onderzoek gestart. De volledige administratie is daarbij in beslag genomen. Bij uitspraak van 26 augustus 2013 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam geoordeeld dat eiser in de periode 1 januari tot en met 1 april 2009 onderdelen van zijn personeels- en salarisadministratie betrekking hebbende op het schoonmaakbedrijf valselijk heeft opgemaakt. Eiser is in verband daarmee onder ander voor valsheid in geschrift veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk.

4. Naar aanleiding van de bevindingen in het strafrechtelijk onderzoek en met gebruik van de daarbij in beslag genomen administratie is in januari 2011 door verweerder bij eiser een boekenonderzoek gestart naar onder meer de loonadministratie van eiser over het tijdvak 1 januari 2007 tot 1 april 2009.

Met dagtekening 15 maart 2013 is het rapport van het boekenonderzoek opgemaakt. Een afschrift van het rapport is aan de (toenmalige) boekhouder van eiser, [y ] van [administratiekantoor] (de boekhouder), gestuurd. Ook is een afschrift van het rapport aan een zoon van eiser overhandigd met het verzoek dit aan eiser te geven. Het rapport luidt, voor zover van belang:

“De heer [x] heeft het bedrijf [naam bedrijf] opgericht op 5 mei 2003. Hij werkt met vaste contracten met zijn opdrachtgevers. De bekende werknemers krijgen maandelijks per bank betaald. De uurprijs is contractueel € 8,90. Indien we het aantal gewerkte uren volgens de agenda afzetten tegen de daadwerkelijk betaalde lonen, dan daalt de uurprijs tot ongeveer € 3,50. De heer [x] heeft voor een aantal vestigingen van [Horeca 1] in [xxx] , [xxx] , [xxx] en [xxx] een vast team van schoonmakers uitgeleend. Deze schoonmakers zouden geregistreerd staan bij de restaurants.

Aangezien de werkzaamheden bij de restaurants in de nachtelijke uren plaatsvinden, dient een sleutel van het pand in bezit te zijn van een van de medewerkers van het schoonmaakbedrijf. Deze dient, om redenen van beveiliging, met zijn identiteit bekend te zijn bij de bedrijfsleider van het restaurant in geval van calamiteiten. Contractueel is overeengekomen dat 25% van de loonsom wordt gestort op de G-rekening. Tijdens het boekenonderzoek blijkt echter dat de loonadministratie van de eenmanszaak niet compleet is. Van vrijwel alle werknemers ontbreekt de kopie van het identiteitsbewijs en ook de werknemersgegevens en met betrekking tot de werkzame periode bij de eenmanszaak zijn niet aangetroffen in de in beslag genomen administratie. Aangezien dan de vaststelling van de identiteit van de werknemers door de werkgever niet is vastgelegd in de loonadministratie is door toepassing van artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 het anoniementarief verschuldigd over de brutolonen van de werknemers waarvan de identiteitsgegevens ontbreken.

De eenmanszaak heeft ook een aantal vestigingen van [Horeca 1] in [xxx] onder contract te weten de [xxx] , [xxx] , [xxx] . Verder zijn ook overeenkomsten met [Horeca 2] op het [xxx] , [Horeca 3] op [xxx] . Deze storten 30% op de G-rekening, maar ook de identiteitsgegevens van deze werknemers die bij deze bedrijven ingeleend worden zijn allemaal incompleet. De voornamen zijn bekend, maar niet de verdere gegevens. Van deze personen ontbreken ook de arbeidscontracten. Deze personen waren niet bekend in de aangetroffen loongegevens bij de boekhouder. Deze personen komen alleen voor op de werkroosters die bij de heer [x] zijn aangetroffen en op de lijst van kasbetalingen in de agenda van de heer [x] . Ik merk deze werknemers aan als anonieme werknemers.

Artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 geeft dan aan dat het anoniementarief dient te worden toegepast van het overeengekomen brutosalaris. Dit heeft niet plaatsgevonden.

Conclusie: De loonadministratie voldoet niet aan de voorwaarden die de Wet op de loonbelasting stelt aan een loonadministratie. Loon is uitbetaald aan werknemers waarvan geen identiteitsgegevens zijn opgenomen in de loonadministratie. Deze loonbetalingen heb ik als nettoloonbetalingen aangemerkt. Dit nettoloon is gebruteerd en is als betaling aan anonieme werknemers belast met het anoniementarief ingevolge artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964.”

5. Over de jaren 2007 en 2008 zijn met respectieve dagtekeningen 19 december 2012 en 19 juni 2013 aan eiser naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd naar bedragen aan niet aangegeven loon van respectievelijk € 473.248 (2007) en € 335.668 (2008). De boekhouder heeft bij brief van 9 augustus 2013 tegen de naheffingsaanslagen bezwaar gemaakt. Bij brief van 3 februari 2014 heeft de boekhouder de bezwaargronden aangevuld.”

2.2.

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit en vult de feiten als volgt aan.

2.3.

Volgens belanghebbendes loonadministratie:

  1. waren er in 2007 13 werknemers en in 2008 8 werknemers in dienst, en

  2. bedroeg het loon van die werknemers over 2007 meer dan € 76.000 en over 2008 ruim € 52.000.

2.4.

Tot de gedingstukken behoren onder andere delen van belanghebbendes inbeslaggenomen administratie (zie rechtbankuitspraak onder 3). Bijvoorbeeld:

1. Tabellen (hierna: de Tabellen) waarin per maand onder meer is opgenomen:

 Horizontaal: rijen met in de eerste kolom een aantal namen en in de laatste kolom veelal een bedrag in euro’s;

 Verticaal: kolommen (voor iedere dag van de maand één kolom);

 Per cel een met de hand ingevuld teken (zoals een ‘v’ of een ‘x’);

2. Overzichten (hierna: de Overzichten) waarop onder meer per specifieke datum een plaatsaanduiding (zoals [Horeca 2] en [Horeca 3] ) en een aantal namen vermeld staan;

3. Kopieën van bladzijden uit belanghebbendes telefoonboekje, met daarop handgeschreven locaties, data en tijdsperioden |(bijv. “ [xxx] 4 juli 7 tot 10 uur 3”).

De Tabellen en Overzichten zijn voorzien van een door de SIOD aangebracht bijlage nummer.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslagen en de Boete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.

3.2.

Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is er sprake van een nieuw feit?

  2. Heeft de inspecteur bij het vaststellen van de naheffingsaanslagen gebruik gemaakt van onrechtmatig verkregen bewijs?

  3. Is de omkering en verzwaring van de bewijslast terecht toegepast?

  4. Berusten de naheffingsaanslagen op een zogenaamde ‘redelijke schatting’?

  5. Heeft de inspecteur het vertrouwensbeginsel geschonden?

  6. Is de Boete terecht en voor het juiste bedrag vastgesteld?

3.3.

Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zijn standpunt dat in casu een nieuw feit ontbrak ingetrokken.

3.4.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing