Gerechtshof Amsterdam, 09-10-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3721, 16/00101
Gerechtshof Amsterdam, 09-10-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3721, 16/00101
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 oktober 2018
- Datum publicatie
- 17 oktober 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:3721
- Zaaknummer
- 16/00101
Inhoudsindicatie
Wet IB 2001; toepassen van de MKB-winstvrijstelling bij een verlies uit onderneming is niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel van artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 1 van het Twaalfde Protocol (TP) bij het EVRM
Uitspraak
kenmerk 16/00101
9 oktober 2018
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [woonplaats], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 14 januari 2016 in de zaak met kenmerk HAA 15/2397 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 1 augustus 2014 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 (hierna: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.236 alsmede een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.244.
Na tegen de aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 11 april 2015, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.170 alsmede een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.244.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij de uitspraak van 14 januari 2016 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 23 februari 2016 hoger beroep bij het Hof ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief met dagtekening 2 mei 2017 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2017. Belanghebbende is aldaar verschenen. Namens de inspecteur is verschenen mr. D.P. Laansma. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. Belanghebbende heeft ter zitting verzocht tot wraking van mrs. Van Nispen tot Sevenaer, Leijdekker en Van Roij. Het Hof heeft bij beslissing van 24 mei 2017 het verzoek voor verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag.
De wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag heeft het verzoek ter zitting van 7 juni 2017 behandeld. Belanghebbende heeft aldaar verzocht tot wraking van de leden van de wrakingskamer. Bij beslissing van 7 juli 2017 heeft de (tweede) wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag dit wrakingverzoek afgewezen (ECLI:NL:GHDHA:2017:2101).
Bij beslissing van 4 oktober 2017 heeft de (eerste) wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag het onder 1.6 vermelde wrakingsverzoek afgewezen (ECLI:NL:GHDHA:2017:2849).
Belanghebbende heeft bij brieven van 11 juni 2018 en 10 juli 2018 nadere stukken ingediend; bij de brief van 11 juni 2018 heeft belanghebbende onder andere verzocht om uitstel van de zitting op 24 juli 2018.
Het onderzoek is hervat op de zitting van 24 juli 2018. Belanghebbende is aldaar verschenen. Namens de inspecteur is verschenen mr. D.P. Laansma. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’ – de navolgende feiten vastgesteld:
“Feiten
1. In de aangifte inkomstenbelasting 2012 heeft eiser de volgende inkomsten aangegeven:
Bron |
Inkomsten (€) |
Loonheffing (€) |
Uitkering UWV |
15.237 |
4.105 |
Inkomsten Reaal N.V. |
6.821 |
560 |
Winst uit onderneming |
-8.888 |
2. Eiser dreef in 2012 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam “[naam eenmanszaak]”. Zijn activiteiten bestonden uit advisering en dienstverlening. Voor de jaren 2008 tot en met 2011 heeft eiser ter zake van zijn onderneming startersaftrek genoten.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof vult de feiten als volgt aan.
Bij het opleggen van de aanslag is de zogenoemde MKB-winstvrijstelling als bedoeld in artikel 3.79a Wet IB 2001 (tekst 2012) toegepast (te weten 12 procent van de winst uit onderneming van (volgens opgaaf belanghebbende): -/- € 8.888). Het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 14.236.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift d.d. 9 september 2014 en de motivering (brief d.d. 23 september 2014) luiden, onder andere, achtereenvolgens als volgt:
“(…)
Het be[z]waar is in ieder geval gestoeld op een rekenfout die ik meen ontdekt te hebben in het rekenprogramma van de Belastingdienst waarmee de aanslag is opgesteld (…).”
En
“(…)
Het bezwaar is (…): negatieve ondernemers aftrek is opgeteld bij negatieve winst uit onderneming zodat de saldo fiscalewinstberekening te hoog uitvalt. Normaal wordt de mkb-winstvrijstelling afgetrokken van de winst uit onderneming zodat belastbare winst uit onderneming lager uitvalt. Omdat bij mij de mkb-winstvrijstelling opgeteld is bij de winst uit onderneming valt mijn belastbare winst uit onderneming (…) te hoog uit. (…)”
Verder voert belanghebbende in bezwaar aan, kort gezegd, dat de inspecteur althans de Staat niet bevoegd is om belasting te heffen omdat de belastinggelden worden benut ‘voor zuiver onrechtmatige doelen’.
Na bezwaar is de MKB-winstvrijstelling niet toegepast; het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 13.170 (zijnde de optelsom van de inkomsten volgens opgaaf belanghebbende: € 15.237 + € 6.821 + (-/-) € 8.888).
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de aanslag (na bezwaar) tot het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich wat betreft de aanslag in hoger beroep toe op de vragen:
(1) of de inspecteur bevoegd is de aanslag op te leggen;
(2) of het onverkort toepassen van de MKB-winstvrijstelling bij een verlies uit onderneming in strijd is met het gelijkheidsbeginsel van artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 1 van het Twaalfde Protocol (TP) bij het EVRM.
(3) of de inspecteur van het horen van belanghebbende heeft mogen afzien.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar de van het verhandelde ter zittingen opgemaakte processen-verbaal.