Gerechtshof Amsterdam, 09-10-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3916, 17/00553
Gerechtshof Amsterdam, 09-10-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3916, 17/00553
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 oktober 2018
- Datum publicatie
- 31 oktober 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:3916
- Formele relaties
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2019:493
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1444
- Zaaknummer
- 17/00553
Inhoudsindicatie
Overgangsregeling van artikel 30 van het Verdrag Nederland – Verenigd Koninkrijk (2008);
In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende meent is uit de parlementaire geschiedenis behorende bij het Verdrag niet af te leiden dat de bewoordingen ‘ontvangen van betalingen’ van artikel 30, lid 4, van het Verdrag dermate ruim dienen te worden geïnterpreteerd dat hieronder eveneens gevallen als het onderhavige, waarin onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Verdrag op 25 december 2010 (nog) geen sprake is van de daadwerkelijke uitbetaling (en aldus ontvangst van de pensioengelden), behoren te vallen.
De wetshistorische uitlegging is in lijn met een grammaticale interpretatie van de tekst, die de inspecteur voorstaat, waarin de bewoordingen letterlijk dienen te worden gelezen in die zin dat het moment van ontvangst van de gelden de verdeling van het heffingsrecht bepaalt.
Uitspraak
Kenmerk 17/00553
9 oktober 2018
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[x] te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering)
tegen de uitspraak van 18 oktober 2017 in de zaak met kenmerk HAA 17/1164 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 met dagtekening 24 juni 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: ib/pvv), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.998 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.234 (hierna: de Aanslag IB).
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 met dagtekening 24 juni 2016 een aanslag inkomensafhankelijk bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 9.998 (hierna: de Aanslag Zvw).
Na tegen de aanslagen gemaakt bezwaar, ontvangen op 8 september 2016, heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, gedagtekend 16 januari 2017, de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de inspecteur de bezwaren aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering, deze verzoeken afgewezen en de aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 18 oktober 2017 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft op 2 november 2017 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, hetwelk per fax op 2 november 2017 door het Hof is ontvangen, en nader aangevuld bij brief van 18 januari 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op 21 september 2018 nadere stukken ingediend.
Van alle onder 1.5 en 1.6 vermelde stukken hebben partijen over en weer afschriften ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2018. Belanghebbende is daar met zijn echtgenoot, [naam echtgenoot] , verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen C.E.A. Engels en M. Willemse. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiser woont sinds 8 juli 2013 in Nederland. Hij heeft de Britse nationaliteit.
2. Eiser heeft in de periode van 1998 tot en met 2003 in het Verenigd Koninkrijk gewerkt als “inspector” voor de “ [y] ”. Ter zake van deze werkzaamheden heeft eiser pensioenrechten opgebouwd.
2. Eiser heeft met terugwerkende kracht vanaf 11 februari 2010 recht op een pensioen uit het “Teesside Pension Fund, Local Government Pension Scheme pension” (hierna: het pensioen).
Eiser heeft in augustus 2012 een betaling ontvangen van GBP 18.615,81. Deze betaling ziet op de periode 10 februari 2010 tot 31 juli 2012.
In 2014 heeft eiser een bedrag van totaal € 9.998 ontvangen.
3. Eiser heeft op 22 mei 2015 aangifte over 2014 gedaan naar een verzamelinkomen van € 11.232. In deze aangifte heeft eiser ten aanzien van de inkomsten van € 9.998 genoten uit het Teesside Pension Fund een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting gevraagd.
4. Verweerder heeft de aanslag ib/pvv 2014 opgelegd conform de aangifte, en daarbij de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting niet verleend.”
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit en voegt hier nog het volgende aan toe.
In het Verenigd Koninkrijk is over het pensioen (effectief) geen belasting geheven.
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of de aanslagen naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder ligt ter beoordeling voor of de overgangsregeling van artikel 30 van het Verdrag Nederland – Verenigd Koninkrijk (2008) van toepassing is waardoor het heffingsrecht over het pensioen aan het Verenigd Koninkrijk toekomt en Nederland ten onrechte belasting heeft geheven.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.