Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-12-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4923, 17/00561, 17/00562

Gerechtshof Amsterdam, 18-12-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4923, 17/00561, 17/00562

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 december 2018
Datum publicatie
18 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:4923
Formele relaties
Zaaknummer
17/00561, 17/00562

Inhoudsindicatie

In rekening brengen van heffings-/belastingrente bij naheffingsaanslagen omzetbelasting niet in strijd met het communautaire btw-stelstel noch met het evenredigheidsbeginsel en/of het doeltreffendheidsbeginsel.

Uitspraak

kenmerken 17/00561 en 17/00562

18 december 2018

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep van achtereenvolgens

[X] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. Ph. Boerman van Hoogesteger & Boerman

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak van 29 september 2017 in de zaak met kenmerk HAA 17/1058 en 17/1059 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 24 december 2014 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 30.779. Daarbij is een boete van € 3.077 opgelegd en € 3.364 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 24 december 2014 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 11.033. Daarbij is een boete van € 1.103 opgelegd en € 583 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraken van 6 januari 2017 de naheffingsaanslagen omzetbelasting gehandhaafd en de heffingsrente en belastingrente (nieuw) vastgesteld op € 5.262 c.q. € 1.247. Bij uitspraken van 1 september 2017 heeft de inspecteur de opgelegde boetes gehandhaafd.

1.3.

De rechtbank heeft bij de uitspraak van 29 september 2017 op het beroep van belanghebbende als volgt beslist (belanghebbende en de inspecteur zijn in die uitspraak aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond, voor zover die betrekking hebben op de heffingsrente dan wel belastingrente en de boetebeschikkingen;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar van 6 januari 2017 voor zover betrekking hebbend op de heffingsrente dan wel de belastingrente;

- vermindert de heffingsrente tot een bedrag van € 3.364 (HAA 17/1058),

vermindert de belastingrente tot een bedrag van € 583 (HAA 17/1059) en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde delen van de uitspraken op bezwaar van 6 januari 2017;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar van 1 september 2017;

- vernietigt de boetebeschikkingen en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar van 1 september 2017;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990; en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank bij het Hof op 9 november 2017 hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 21 december 2017 incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2018. Namens belanghebbende is verschenen gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen mrs. F.W. Visser en H.R. Groen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Het onderzoek is aangehouden en partijen zijn in gelegenheid gesteld om met elkaar in overleg te treden.

1.7.

Partijen hebben bij brieven van 13 september 2018 het Hof van de uitkomst van vorenbedoeld overleg op de hoogte gebracht. Op 11 december 2018 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiseres is opgericht op 3 december 2007. Mevrouw [naam aandeelhouder / bestuurder] is enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres. Eiseres houdt een belang van ongeveer 26% in [Y] B.V. ( [Y B.V.] ). [Y B.V.] is opgericht op 4 december 2007. Met ingang van deze datum is [naam aandeelhouder / bestuurder] enig bestuurder.

2. Op 17 maart 2008 hebben eiseres en [Y B.V.] een managementovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst ging in op 1 april 2008 en eindigde van rechtswege op 30 juni 2008. Ingevolge deze overeenkomst was [Y B.V.] verplicht voor de managementactiviteiten een bedrag van € 6.500 per maand, exclusief omzetbelasting, te betalen. Eiseres en [Y B.V.] hebben na 30 juni 2008 de samenwerking voortgezet. Tussen eiseres en [Y B.V.] was hierbij niet in geschil dat [Y B.V.] hiervoor een bedrag van € 6.500 per maand, exclusief omzetbelasting, zou zijn verschuldigd.

3. [Y B.V.] kwam in moeilijke financiële omstandigheden. Gelet hierop hebben [Y B.V.] en eiseres afgesproken dat niet alle bedragen zouden worden gefactureerd die volgens de hiervoor aangehaalde afspraak verschuldigd waren. Wanneer de financiële omstandigheden zouden verbeteren, zou alsnog worden gefactureerd. [Y B.V.] hoefde de niet gefactureerde bedragen nog niet te betalen. Eiseres heeft de volgende bedragen aan [Y B.V.] gefactureerd:

Jaar

Bedrag exclusief btw

btw

Bedrag inclusief btw

2009

€ 26.000

€ 4.940

€ 30.940

2010

€ 15.000

€ 2.850

€ 17.850

2011

€ 0

€ 0

€ 0

2012

€ 50.500

€ 9.850

€ 60.335

2013

€ 51.000

€ 10.710

€ 61.710

Totaal

€ 142.500

€ 28.350

€ 170.835

4. [Y B.V.] heeft in haar jaarstukken een verplichting (voorziening) opgenomen voor de managementdiensten die eiseres aan haar heeft verricht, maar niet aan haar heeft gefactureerd. In 2014 bedroeg deze voorziening € 251.986. Eiseres heeft een vergelijkbare vordering in haar jaarstukken vermeld.

5. In 2014 heeft de adviseur van [Y B.V.] verweerder verzocht een standpunt te bepalen voor de situatie dat de nog te betalen managementvergoeding van € 251.986 zou worden omgezet in aandelenkapitaal. Naar aanleiding hiervan zijn uiteindelijk de naheffingsaanslagen aan eiseres opgelegd.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Anders dan bij de rechtbank is bij het Hof niet langer in geschil dat de naheffingsaanslagen omzetbelasting terecht zijn opgelegd. In geschil is enkel nog of terecht heffingsrente c.q. belastingrente in rekening is gebracht.

3.2.

De inspecteur heeft ter zitting zijn incidenteel hoger beroep, dat betrekking had op de boetes, ingetrokken.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing