Hoge Raad, 21-02-2020, ECLI:NL:HR:2020:298, 19/00441
Hoge Raad, 21-02-2020, ECLI:NL:HR:2020:298, 19/00441
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 februari 2020
- Datum publicatie
- 21 februari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:298
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2018:4923
- Zaaknummer
- 19/00441
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/00441
Datum 21 februari 2020
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 18 december 2018, nrs. 17/00561 en 17/00562, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 17/1058 en HAA 17/1059) betreffende de ten aanzien van belanghebbende voor de jaren 2009 tot en met 2013 gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.