Gerechtshof Amsterdam, 06-02-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:588, 16/00371
Gerechtshof Amsterdam, 06-02-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:588, 16/00371
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 6 februari 2018
- Datum publicatie
- 18 april 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:588
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:409
- Zaaknummer
- 16/00371
Inhoudsindicatie
Leges omgevingsvergunning; is de legesverordening verbindend voor zover daarin een heffingsmaatstaf wordt gehanteerd, waarin wordt verwezen naar normblad NEN 2631?; geen bekendmaking van de terinzagelegging van het NEN-normblad
Uitspraak
kenmerk 16/00371
6 februari 2018
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente [A] , de heffingsambtenaar,
en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van
[X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,gemachtigde: mr. R. van den Berg MRE (PwC Belastingadviseurs N.V.) te Amsterdam
tegen de uitspraak van 15 juli 2016 in de zaak met kenmerk HAA 15/2644 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 20 mei 2014 een aanslag omgevingsvergunningen 2013 (hierna: de aanslag) opgelegd van € 372.681,50 (€ 370.198,02 in verband met bouwactiviteiten (overig) en € 2.483,48 in verband met welstandscommissie (overig)).
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de heffingsambtenaar met dagtekening 27 april 2015 bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Na het door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 15 juli 2016:
- het beroep gegrond verklaard;
- de uitspraak op bezwaar vernietigd;
- de aanslag tot € 624,17 verminderd;
- bepaald dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 992;
- de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 331 aan belanghebbende te vergoeden.
Het tegen deze uitspraak door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep is bij het Hof per fax ingekomen op 23 augustus 2016. De heffingsambtenaar heeft bij geschrift van 22 september 2016 de gronden aangevuld. Belanghebbende heeft op 8 november 2016 een verweerschrift ingediend, tevens inhoudende een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep. De heffingsambtenaar heeft bij geschrift van 20 december 2016 verweer gevoerd op het door belanghebbende ingestelde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep.
De heffingsambtenaar heeft op 13 juli 2017 een nader stuk ingediend. Belanghebbende heeft op 13 oktober 2017 op dit nader stuk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 en 2 van haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’).
“1. Eiseres heeft op 3 oktober 2013 bij de gemeente [A] een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het vernieuwen van de [B-sluis] te [C] . De opgegeven bouwsom is € 13.378.459 exclusief BTW.
2. Verweerder heeft de bouwkosten met toepassing van de norm NEN 2631 geraamd op € 23.701.581,23 inclusief BTW en op basis daarvan de aanslag opgelegd.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is voor het Hof in geschil of de Legesverordening [A] 2013 (hierna ook aangeduid als: “de legesverordening”) verbindend is voor zover in de bij deze verordening behorende tarieventabel een heffingsmaatstaf wordt gehanteerd waarin wordt verwezen naar normblad NEN 2631 van Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut (NNI).
Indien het Hof, anders dan de rechtbank, van oordeel is dat de legesverordening ook verbindend is voor zover daarin een heffingsmaatstaf wordt gehanteerd waarin wordt verwezen naar normblad NEN 2631, houdt partijen verdeeld (1) of de hoogte van de in aanmerking te nemen bouwkosten juist is vastgesteld en (2) het antwoord op de vraag of legesheffing op de voet van artikel 229, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet wel mogelijk is voor een publiek werk als de onderwerpelijke sluis.