Gerechtshof Amsterdam, 11-01-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:85, 17/00031
Gerechtshof Amsterdam, 11-01-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:85, 17/00031
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 januari 2018
- Datum publicatie
- 17 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:85
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1710
- Zaaknummer
- 17/00031
Inhoudsindicatie
Douanerecht; indeling van tonijnvlees; is het 'bevroren filet van een tonijn' of is het 'ander visvlees'?; relevantie van het fabricageproces (of de volgorde van versnijden) voor de indeling
Uitspraak
Kenmerk 17/00031
11 januari 2018
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur
alsmede op het incidenteel hoger beroep van
[X] B.V. te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma (Customs Knowledge),
tegen de uitspraak van 22 december 2016 in de zaak met kenmerk HAA 15/1580 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 18 december 2014 een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) van douanerechten uitgereikt voor een bedrag van € 5.426,05.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van
25 maart 2015 de UTB gehandhaafd.
Bij de uitspraak van 22 december 2016 heeft de rechtbank als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- gelast dat verweerder [de inspecteur] de utb overeenkomstig deze uitspraak vermindert;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres [belanghebbende] tot een bedrag van
€ 1.484;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24 januari 2017 en bij brief van 8 februari 2017 gemotiveerd. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend
Belanghebbende heeft op 29 maart 2017 tijdig incidenteel hoger beroep ingesteld en dat incidenteel hoger beroep bij brief van 13 juni 2017 aangevuld. De inspecteur heeft dienaangaande een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft bij brief van 10 november 2017 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur telkens zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’ – de volgende feiten vastgesteld:
“1. Op 26 september 2014 heeft [A] B.V. als direct vertegenwoordiger van eiseres aangifte gedaan voor de regeling in het vrije verkeer brengen met aangiftenummer [aangiftenummer]. In de aangifte - is voor zover van belang - vermeld:
“(…)
Goederencode: 0304 9999 90 0000 0000 00 00
Goederenomschr.: (…) bevroren tonijnvlees thunnus albacares495x tuna chunk, a grade, 100%
(…)”
2. Tot de stukken van het geding behoort de uitslag van een monsteronderzoek door het Douane Laboratorium van 17 november 2014, kenmerk 742677-02. In de uitslag is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(…)
Bij onderzoek bevonden:
Het monster bestaat uit een bevroren stuk visvlees van ca. 2,41 kg, zonder huid en graat, niet gekookt of gebakken.
Opschrift op de verpakking: Thunnus albacares.
De afmetingen van het monster: ca. 30 cm lang, de doorsnede neemt toe van 5 cm aan de ene kant tot 10 cm aan de andere kant.
(...)
Beschouwing ten aanzien van de indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur:
Het monster is door zijn afmeting en gewicht herkenbaar als een deel verkregen van een filet. Volgens opgave betreft het vis van de soort Thunnus albacares, er is geen reden om hier aan te twijfelen.
(…)
Advies goederencode: 0304.8700 90
(…)” ”
Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof vast dat tot de gedingstukken een USB-stick behoort met daarop filmopnamen waarop is te zien hoe uit een bevroren tonijn vier soorten bevroren tonijnproducten worden gezaagd. Het betreft de in geschil zijnde bevroren tonijndelen (hierna aangeduid met de handelsbenaming ‘chunks’) alsmede een drietal andere bevroren tonijndelen, waarvan de indeling niet in geschil is (‘steaks’, ‘carpaccio’ en ‘sakublokken’). De bevroren tonijn wordt zonder kop, staartvinnen en vinnen diepgevroren aangeleverd. De vis wordt eerst overdwars in delen gezaagd. Het grootste aldus verkregen tonijndeel is het staartdeel. Dit staartdeel wordt langs de graat in de lengte in vier delen gezaagd, waarna zo nodig nogmaals in de lengte wordt gezaagd om de graat te verwijderen. Aldus ontstaan vier langwerpige stukken tonijn met twee rechte (zaag)kanten en een ronde kant waarop de huid van de tonijn aanwezig is. Vervolgens worden de huid en, voor zover na het zagen nog aanwezig, de bloedlijn en de botresten weggeslepen met een snel draaiende RVS-trommel. Wat resteert zijn vier langwerpige stukken bevroren tonijn waarvan de doorsnede afloopt van breed naar smal. Het smalle puntje van elk van deze vier delen wordt afgezaagd en verzaagd in dunne plakjes (‘carpaccio’). Het dan nog resterende deel is de in geschil zijnde ‘chunk’. De in de film vervaardigde chunks zijn vergelijkbaar met die welke zichtbaar is op de tot de gedingstukken behorende foto’s van het door de rechtbank genoemde monster (zie 2.1, punt 2).
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de chunks moeten worden ingedeeld onder post 0304 87 00, als bevroren filet van een tonijn (standpunt inspecteur) dan wel onder post 0304 99 99, als ander visvlees (standpunt belanghebbende). Het geschil spitst zich toe op de vraag of het fabricageproces, en dan met name de volgorde van versnijden van de tonijn, doorslaggevend is voor de indeling, hetgeen belanghebbende (in navolging van de rechtbank) betoogt doch de inspecteur bestrijdt.
Het incidenteel hoger beroep van belanghebbende betreft de weigering van de rechtbank een integrale vergoeding van de proceskosten van belanghebbende toe te kennen.
Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.