Gerechtshof Amsterdam, 11-01-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:87, 16/00538
Gerechtshof Amsterdam, 11-01-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:87, 16/00538
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 januari 2018
- Datum publicatie
- 17 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:87
- Formele relaties
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2019:700
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1173
- Zaaknummer
- 16/00538
Inhoudsindicatie
Artikel 6:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht; kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht? De gemachtigde van belanghebbende heeft het bezwaarschrift aan een faxnummer van de gemeente Haarlem verzonden – naar het oordeel van het Hof – met kennelijk geen ander doel dan om de ontvangst door het bevoegde bestuursorgaan (de heffingsambtenaar) en de tijdige afhandeling van het bezwaarschrift te bemoeilijken.
Uitspraak
kenmerk 16/00538
11 januari 2018
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. drs. J.M.C. Niederer (Legal Control) te Helmond
tegen de uitspraak van 2 december 2016 in de zaak met kenmerk HAA 16/1654 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 11 april 2015 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van in totaal € 59,50 (€ 0,50 aan parkeerbelasting en € 59 aan kosten).
Na daartegen gemaakt bewaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 5 april 2016 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 december 2016 het beroep daartegen ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 december 2016. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft bij brieven van 27 april 2017 en 29 augustus 2017 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Op 11 april 2015 omstreeks 13.56 uur stond de auto van belanghebbende, een [merk auto] met kenteken [kentekennummer] , stil in een parkeervak in de parkeergarage aan het [adres] te [plaatsnaam] .
Bij controle op het onder 2.1 vermelde tijdstip heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Om die reden is de naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) opgelegd ten bedrage van € 59,50. Op de achterzijde van het aanslagbiljet is onder andere het volgende vermeld:
“Indien u het niet eens bent met de naheffingsaanslag:
U kunt binnen 6 weken een bezwaarschrift indienen. De termijn vangt aan op de dag dat de naheffingsaanslag is opgelegd. Een bezwaarschrift dient schriftelijk te worden ingediend bij de Inspecteur Belastingen, Postbus 796, 2130 AT Hoofddorp.”
Op 24 mei 2015 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan het faxnummer 023-5113441 een bezwaarschrift gefaxt. In dit bezwaarschrift is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Gemeente Haarlem
Postbus 511
2003 PB Haarlem
Fax: 023-5113441
(…)
Betreft: bezwaar tegen naheffingsaanslag [aanslagnummer]
(…) Namens [belanghebbende] maak ik op nog nader aan te geven gronden bezwaar tegen deze beschikking. Wilt u mij een nadere termijn geven van vier weken voor het aanvullen van de gronden van het bezwaar? Tevens meld ik u dat ik ter zake van dit bezwaar telefonisch wens te worden gehoord. (…)”
De gemachtigde heeft een bewijs van geslaagde verzending, een zogenoemd XOIP-rapport, overgelegd. In dit rapport is vermeld dat het hiervoor vermelde faxbericht (dat in dit rapport is weergeven) op 24 mei 2015 is afgeleverd aan het onder 2.3.1 vermelde faxnummer.
Met dagtekening 31 mei 2015 heeft de heffingsambtenaar een duplicaat aanslagbiljet van de onder 2.2 vermelde naheffingsaanslag aan belanghebbende toegezonden. Op de achterzijde van dit duplicaat aanslagbiljet is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“4. BEZWAARSCHRIFT
Indien u een bezwaarschrift wilt indienen tegen de naheffingsaanslag, kunt u (zoals dit op de originele naheffingsaanslag staat vermeld) dit bezwaarschrift indienen binnen zes weken na dagtekening van de opgelegde naheffingsaanslag. U kunt het bezwaarschrift schriftelijk indienen bij de gemeente Haarlem, t.a.v. de Inspecteur Belastingen, Postbus 796, 2130 AT Hoofddorp.”
Bij brief van 31 december 2015, gericht aan “Gemeente Haarlem Postbus 511, 2003 PB Haarlem”, welke brief bij de gemeente is ingekomen op 6 januari 2016, heeft de gemachtigde onder andere het volgende geschreven:
“Betreft: bezwaar tegen naheffingsaanslag [aanslagnummer]
(…) Bij brief van 24 mei 2015 zond ik u in bovengenoemde kwestie namens [belanghebbende] een bezwaarschrift. De beslistermijn is thans verstreken zonder dat u de gevraagde beslissing op het bezwaarschrift heeft genomen. Gelet daarop verzoek ik u binnen uiterlijk binnen twee weken na heden en als in artikel 4.17 van de Awb de gevraagde beslissing te nemen.”
Bij brief van 11 januari 2016 heeft de heffingsambtenaar hierop – voor zover hier van belang – als volgt gereageerd:
“Onderwerp Ontvangstbevestiging
Beschikkings/Aanslagbiljetnummer (…)
t.n.v. [belanghebbende]
(…)
Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw bezwaarschrift tegen de hierboven genoemde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
U stelt de gemeente Haarlem ingebreke. Echter uw schrijven van 24 mei 2015 heeft ons nimmer mogen bereiken. Naar mijn mening is er geen sprake van het uitblijven van een uitspraak conform artikel 4:17 AWB. Ik verzoek u een kopie van dit schrijven mijn kant op te sturen zodat ik nog een uitspraak kan maken (…).”
Bij brief van 16 januari 2016, die blijkens het datumstempel (“ingekomen”) op deze brief op 20 januari 2016 door de heffingsambtenaar is ontvangen, heeft de gemachtigde een kopie van het onder 2.3.1 vermelde bezwaarschrift en het onder 2.3.2 vermelde verzendbewijs aan de heffingsambtenaar toegezonden. Tevens heeft de gemachtigde de heffingsambtenaar verzocht het bezwaar in behandeling te nemen en hem alsnog een termijn te verlenen voor het aanvullen van de bezwaargronden.
De heffingsambtenaar heeft daarop de gemachtigde bij brief van 1 februari 2016 onder meer het volgende bericht:
“Ik heb inmiddels uw bezwaarschrift (…) ontvangen met datum 24 mei 2015. U geeft aan dat u het bezwaarschrift (…) per fax heeft verstuurd. Betreffend faxnummer is echter niet in gebruik en staat ook niet vermeld op de naheffingsaanslag of op het duplicaat-naheffingsaanslag.
U vraagt om een nadere termijn van vier weken (…). Ik ontvang [de gronden van het bezwaar] dan ook graag binnen deze termijn.”
Bij brief met dagtekening 16 januari 2016, blijkens het datumstempel van binnenkomst door de heffingsambtenaar ontvangen op 1 maart 2016, heeft de gemachtigde – voor zover hier van belang – als volgt gereageerd:
“U geeft aan dat het door mij gebruikte faxnummer niet in gebruik is. Ik wijs u er in dat kader op dat het faxnummer 023-5113441 op andere correspondentie van de gemeente Haarlem als contactnummer staat vermeld:
Gaarne bij beantwoording ons kenmerk vermelden
Stadhuis, Grote Markt 2 Haarlem – Telefoon 023 5113000 – Fax 023 5113441
In het kader van het bezwaarschrift betoog ik het volgende.
Cliënt voert aan dat geen sprake is geweest van parkeren (…). Er is slechts sprake geweest van een zeer korte tijd stilstaan die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen. (…) Ik verzoek u de naheffingsaanslag te vernietigen (…). Daarnaast verzoek ik om te worden gehoord ter zake van dit bezwaarschrift.”
In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar onder andere het volgende aan de gemachtigde medegedeeld:
“uw brief van 31 december 2015
(…) Uw in de aanhef genoemd bezwaarschrift heb ik op 06-01-2016 ontvangen. Aangezien het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn (…) is ingediend, verklaar ik u niet-ontvankelijk in uw bezwaar. (...)
- In de brief die ontvangen is op 6 januari 2016, geeft u aan dat u op 24 mei 2015 een bezwaarschrift verzond (…). In genoemd schrijven verzoekt u binnen uiterlijk twee weken, volgens artikel 4:17 van de Awb de beslissing te nemen, aangezien volgens u de beslistermijn verstreken was.
- Het bezwaarschrift van 24 mei 2015 is nimmer door ons ontvangen.
(…) U geeft aan dat u reeds op 24 mei 2015 een bezwaarschrift heeft gefaxt. Bij navraag bij de betreffende afdeling is gebleken dat het faxnummer niet meer in gebruik is. Op de naheffingsaanslag, noch op het duplicaat staat betreffend faxnummer vermeld. Hoe u wel in bezwaar kunt gaan staat duidelijk vermeld op de naheffingsaanslag en op het duplicaat. (…)
Met betrekking tot uw verzoek te worden gehoord, merk ik het volgende op. Op grond van artikel 7:3, onder a, Algemene wet bestuursrecht kan van horen worden afgezien omdat uw bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Het horen blijft derhalve achterwege.”
In eerste aanleg en in hoger beroep heeft de gemachtigde verschillende van de gemeente Haarlem afkomstige brieven overgelegd, waarop in de voettekst, bij de gegevens voor het opnemen van contact, het door de gemachtigde gebruikte faxnummer (zie 2.3.1; hierna ook: het faxnummer) staat vermeld. Het betreft onder meer een aan [persoon A] verzonden brief, gedagtekend 5 augustus 2013, inzake een door deze op de voet van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) ingediend verzoek om informatie. Onderaan de eerste bladzijde van deze brief staan in de voettekst de contactgegevens vermeld die door de gemachtigde in zijn onder 2.9 vermelde brief zijn geciteerd, waaronder het faxnummer. Daarnaast betreft het brieven uit de jaren 2013, 2015, 2016 en 2017, afkomstig van het college van burgemeester en wethouders en van verschillende wethouders van de gemeente Haarlem, gericht aan onder andere de programmaraad, de participatieraad en (commissies) van de gemeenteraad. In de voettekst van deze brieven is bij de contactgegevens telkens het door de gemachtigde gebruikte faxnummer vermeld. De brieven uit 2015 betreffen een brief van 3 maart 2015 van het college van burgemeester en wethouders aan de participatieraad (betreft: advies instellen onafhankelijke ombudsfunctie voor het sociaal domein), een brief van 17 maart 2015 van de gemeente Haarlem aan de participatieraad (betreft: Advies Agenda voor de sport 2015-2019) en een brief van 9 december 2015 van de wethouder ruimtelijke ordening aan de Commissie Ontwikkeling (betreft: Resultaten Marktconsultatie Oostpoort).
De door de gemachtigde in beroep overlegde machtiging vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“[belanghebbende] (…) machtigt hierbij [de gemachtigde] om hem te vertegenwoordigen en alle handelingen te verrichten teneinde geschillen in rechte te bestrijden alsmede al hetgeen daartoe door gemachtigde noodzakelijk wordt geacht. Hiertoe dient in ieder geval te worden begrepen het zo nodig aanwenden en intrekken van beschikbare rechtsmiddelen en het opvragen van verdere gegevens, bijvoorbeeld door middel van de Wet openbaarheid van bestuur of middels een kennisnemingsverzoek in de zin van de Wet Politiegegevens en/of de Wet bescherming persoonsgegevens, zo ook bij de weigering daarvan, alsook het aannemen van bedragen zoals vergoedingen voor proceskosten, griffierechten e.d., een en ander in de ruimste zin van het woord.”
In het beroepschrift heeft de gemachtigde namens belanghebbende verzocht het beroep gegrond te verklaren, de zaak terug te wijzen naar de heffingsambtenaar wegens schending van de hoorplicht en de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van proceskosten. In zijn aanvulling op het beroepschrift heeft de gemachtigde onder meer het volgende gesteld:
“Zoals reeds betoogd meent [belanghebbende] dat het bezwaarschrift door hem tijdig is ingediend. Nu hij [de heffingsambtenaar] bij brief van 31 december 2015, door [de heffingsambtenaar] ontvangen op 6 januari 2016 ter zake van het uitblijven van een beslissing in gebreke stelt, en [de heffingsambtenaar] de gevraagde beslissing eerst bij brief van 5 april 2016 nam, verbeurt [de heffingsambtenaar] aan [belanghebbende] een dwangsom.”
De heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting in eerste aanleg – voor zover hier van belang – het volgende verklaard:
“Het door eisers gemachtigde gebruikte [faxnummer] was niet bedoeld voor derden en verouderd. Er is intern langdurig gewaarschuwd dat het nummer zou vervallen. Intern worden vaak stukken met een oude lay-out gebruikt. (…) Maar deze stukken gaan niet naar derden of burgers. Ik heb niet kunnen achterhalen wanneer het nummer precies vervallen is. In ieder geval bestond het al maanden niet meer voor het versturen van de fax door eisers gemachtigde. (…) Het nummer moet volgens mij bij een derde in gebruik zijn. Die derde heeft kennelijk niets met de fax gedaan. (…) Ik heb mondeling en per e-mail, bij de ict-afdeling en de facilitaire afdeling van de gemeente nagevraagd hoe het zit met dit nummer. Als u wilt kan ik bij KPN navraag doen. Ik doe daartoe een bewijsaanbod. Ik heb het verder niet uitgezocht. Het nummer was destijds van de participatieraad en de commissie ontwikkeling. Op het moment (…) van belang was het nummer niet meer bij enig deel van de gemeente in gebruik. Er was dus geen doorzendplicht. (…) Op de site van de gemeente is het juist faxnummer vermeld.”
Tijdens de zitting in hoger beroep is door de gemachtigde respectievelijk de heffingsambtenaar onder meer het volgende verklaard
De gemachtigde:
“Hoe ben ik aan het onderhavige faxnummer gekomen? Dat is gegaan via het Wob-verzoek [Wet openbaarheid van bestuur] inzake [persoon A] . [persoon A] was een klant van mij in een Wob-zaak. Ik wijs in dit verband op de brief d.d. 5 augustus 2013 van de gemeente Haarlem aan [persoon A] [Hof: zoals vermeld onder 2.11]. In die brief is een faxnummer [Hof: het onderhavige faxnummer] van de gemeente Haarlem vermeld. Als ik een dergelijke brief ontvang, dan verwerk ik het faxnummer direct in mijn correspondentie-systeem. Voordat ik het bezwaarschrift aan dit nummer heb gefaxt, heb ik het nummer gegoogeld en op die manier op internet gepubliceerde brieven van de gemeente Haarlem gevonden waaruit bleek dat dit nummer nog steeds in gebruik was bij de gemeente; ik verwijs naar de door mij overgelegde bewijsstukken. Ik maak van dat nummer niet systematisch gebruik, ik gebruik het weinig.
Was ik ervan op de hoogte dat de ‘Wob-afdeling’ van de gemeente Haarlem een andere afdeling is dan die van de heffingsambtenaar? Dat zou kunnen. Maar het gaat hier om bestuursorganen van de gemeente en voor bestuursorganen geldt de doorzendplicht van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb. Dat artikel mist volgens het derde lid alleen toepassing in het geval er sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht: bijvoorbeeld als ik het bezwaarschrift naar de politie had verzonden. Maar daarvan is hier geen sprake. Hier is alleen de tijdigheid relevant. Om tijdig bezwaar te maken is het noodzakelijk een bezwaarschrift in te dienen bij een (elektronisch) adres waar het kan worden ontvangen. Alleen als klip en klaar is dat ontvangst niet mogelijk is, ben je niet tijdig. Maar daarvan is hier geen sprake: het faxnummer wordt nog altijd vermeld in brieven van de gemeente Haarlem over een periode van enkele jaren en waarvan ik enkele in kopie in deze procedure heb ingebracht. Het gaat hier niet om ‘oud briefpapier’ zoals de heffingsambtenaar lijkt te stellen. De contactgegevens, daaronder begrepen het onderhavige faxnummer, zijn telkens voor elke brief weer opnieuw geprint. Ik wil nog wijzen op het volgende: stel dat ik het bezwaarschrift naar het algemene postbusnummer van de gemeente Haarlem had verzonden, dan had over de tijdigheid geen twijfel bestaan. Ik vermag niet in te zien dat het met een faxnummer dat door de gemeente Haarlem wordt gebruikt anders zou moeten zijn.
De heffingsambtenaar heeft erop gewezen dat het tegen de onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting aan te wenden rechtsmiddel én de daarvoor relevante adresgegevens op de achterkant van het desbetreffende aanslagbiljet waren vermeld. Dat aanslagbiljet heb ik niet. Ik heb alleen de voorkant van het aanslagbiljet. Dat is op die wijze door belanghebbende aan mij digitaal aangeleverd; alleen de voorkant is gescand. Dit was de eerste keer dat ik met de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem te maken kreeg.
Het Hof refereert aan een belastingzaak bij de rechtbank Den Haag gevolgd door het hoger beroep daarin bij Hof Den Haag, waarin ik ook als gemachtigde optrad [Hof: gerechtshof Den Haag 25 april 2017, nrs. BK-16/00412 en BK-16/00413, ECLI:NL:GHDHA:2017:1186]. Het is u opgevallen dat in die zaak ook niet direct duidelijk was dat het desbetreffende bezwaarschrift was bestemd voor de afdeling gemeentebelastingen, ook omdat dat bezwaarschrift was gefaxt naar een faxnummer van de gemeenteraad. Is hier sprake van een repeterend patroon? (…) Ik begrijp dat u met uw opmerking refereert aan artikel 6:15, derde lid, van de Awb maar dat is geen bepaling die het Hof als rechtsnorm van openbare orde ambtshalve moet toetsen. Ik heb zojuist zelf het artikel genoemd maar dat was enkel ter onderbouwing van mijn betoog en ik vind het ‘flauw’ dat u nu inhaakt op dit artikel. Ik vind uw vraagstelling suggestief.
Ik stel mij, ervan uitgaande dat het bezwaarschrift is gefaxt naar een onjuist adres, subsidiair op het standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.”
De heffingsambtenaar:
“Er is onderzoek gedaan naar het door de gemachtigde van belanghebbende gebruikte faxnummer. De conclusie van dat onderzoek is dat het desbetreffende faxapparaat enkele maanden voor verzending van het onderhavige bezwaarschrift buiten gebruik of afgesloten was. U wijst mij op door belanghebbende overgelegde brieven van de gemeente Haarlem; het gaat om brieven uit de periode 2015-2017, die alle het onderhavige faxnummer vermelden. De enige denkbare verklaring voor die vermelding is dat sprake is van een menselijke fout. De gemeente Haarlem is een grote organisatie en mensen maken fouten. Het bestaan van vorenbedoelde brieven kan ik niet ontkennen.
Het is mij niet duidelijk waarom het in een aantal organisaties wel aankomt en in andere niet. Ik bied aan bewijs te leveren dat de fax niet is ontvangen. U vraagt bij welke afdeling het faxnummer in gebruik is. Ik weet niet of en zo ja door welke afdeling het faxnummer in gebruik was. Ik heb daar geen nader onderzoek naar verricht. Cocensus, dat namens de gemeente Haarlem in deze optreedt, heeft geen zicht op de faxapparaten van de gemeente Haarlem. Ik kan op dit punt verder dus geen opheldering geven. (…) Het klopt dat de gemeente Haarlem in 2015 het gebruik van de elektronische weg had geopend, namelijk voor het maken van bezwaar per fax. Maar op de website van de gemeente Haarlem stond destijds wel een specifiek faxnummer vermeld waarnaar bezwaarschriften inzake lokale heffingen dienden te worden gefaxt, en dat is niet het faxnummer dat belanghebbende heeft gebruikt. Inmiddels staat hierover andere informatie op de website van de gemeente.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens belanghebbende heeft hij binnen de wettelijke termijn, op 24 mei 2015, via een werkend faxnummer van de gemeente een bezwaarschrift ingediend.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden en verder – door niet eerder dan op 5 april 2016 uitspraak op bezwaar te doen – een dwangsom heeft verbeurd.
Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken alsmede het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.