Gerechtshof Amsterdam, 23-04-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1561, 18/00328
Gerechtshof Amsterdam, 23-04-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1561, 18/00328
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 april 2019
- Datum publicatie
- 17 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:1561
- Zaaknummer
- 18/00328
Inhoudsindicatie
Verhouding Wet IB 2001 en Wet loonbelasting 1964; ‘bestelauto van de zaak’ (artikel 13bis van Wet LB leden 18 tot en met 22, wettekst 2014); zie ook de uitspraak van dit Hof van 14 augustus 2018, 17/00194, ECLI:NL:GHAMS:2018:3089; het Hof vermindert de aanslag IB 2014 voor wat betreft de bijstelling ‘bestelauto van de zaak’ omdat de inspecteur het door hem gestelde vermoeden van privé-gebruik van de bestelauto door belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt
Uitspraak
kenmerk 18/00328
23 april 2019
uitspraak van derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[naam] te [woonplaats] , belanghebbende,
gemachtigde: [naam gemachtigde] te Zaandam ,
tegen de uitspraak van 26 april 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/4716 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 6 juli 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag respectievelijk IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.514. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking € 376 aan belastingrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 19 september 2017 de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 26 april 2018 het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 7 juni 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben het Hof toestemming gegeven om zonder zitting op het hoger beroep van belanghebbende te beslissen.
2 2. Feiten
In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is in deze uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Eiser is in 2014 in loondienst bij [X] B.V. Aan eiser is door de werkgever een bestelauto met kenteken [kenteken] ter beschikking gesteld. De werkzaamheden van eiser bestonden uit het verrichten van storingsdiensten aan de straatverlichting.
2. Verweerder heeft met dagtekening 23 februari 2012 een bevestiging ‘Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto’ voor de bestelauto met kenteken [kenteken] ten behoeve van werknemer [naam belanghebbende] afgegeven, met als ingangsdatum 3 januari 2012.
3. Eiser heeft aangifte ib/pvv over 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.313. In deze aangifte heeft eiser een bedrag aan loon uit dienstbetrekking van € 42.425, een (saldo) aftrek eigen woning van € 12.612 en een persoonsgebonden aftrek van € 1.500 aangegeven.
4. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag het opgegeven bedrag aan loon uit dienstbetrekking verhoogd met € 9.201 in verband met de bijtelling wegens privégebruik van de bestelauto met kenteken [kenteken] .
5. Tot de stukken van het geding behoort een e-mailbericht van de werkgever van eiser van 30 juni 2016 gericht aan verweerder:
“Geachte [naam persoon 2] ,
Als antwoord op uw vraag “Wanneer heeft [naam persoon 1] het contract verloren inzake het onderhoud van de openbare verlichting [plaats 2] en omgeving, waarop [belanghebbende] zijn werkzaamheden heeft verricht?”
Kom ik tot de volgende conclusie.
Wij hebben op 19 februari 2014 de openbare aanbesteding doorlopen en op 29 april 2014 de afwijzing ontvangen. Beide documenten heb ik als bijlage toegevoegd.
[bedrijf Y] heeft vanaf 01-07-2014 formeel de werkzaamheden van ons overgenomen.
Hopende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groet,
[X] B.V.
[naam persoon 3] ”
6. Over de jaren 2006, 2007 en 2009 is door partijen over de bijtelling privégebruik bestelauto geprocedeerd. Tijdens de zitting op 11 augustus 2014 bij het Gerechtshof Amsterdam inzake de jaren 2007 en 2009 is door partijen, voor zover hier van belang, blijkens het proces-verbaal van de zitting het volgende verklaard:
“(…)
Belanghebbende:
(…)
Ik rijd ook in mijn vrije tijd met de bedrijfsauto omdat ik oproepbaar ben. Ik moet binnen een uur ter plaatse zijn. (…)”
[naam persoon 4] :
(…)
Belanghebbende is nu met de auto en de gemachtigde zat er ook in. Dat geeft aan dat de auto geschikt is voor privé gebruik.
(…)””
Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd, behoudens dat belanghebbende heeft gesteld dat de rechtbank ‘faalt’ met de stelling dat door de inspecteur ‘gemotiveerd zou zijn betwist dat op 11 augustus 2014 belanghebbende het Gerechtshof heeft bezocht met zijn privéauto’. Met inachtneming van deze stelling van belanghebbende zal het Hof uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde feiten. Het Hof voegt daar nog het volgende aan toe.
De inspecteur schijft bij brief van 19 april 2017 aan belanghebbende onder meer het volgende:
“Betreft: Voornemen afwijking(…) Ik heb uw aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen (…) beoordeeld. Ik ben van plan van deze aangifte af te wijken. Hierna leest u waarom ik van plan ben van uw aangifte af te wijken.
(…)
Privé gebruik auto
Met dagtekening 23 februari 2012 is een “verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto” afgegeven met als ingangsdatum 3 januari 2012. (…)
Uit de uitspraak van de Rechtbank Noord Holland van 20 februari 2017 [Hof: met betrekking tot het jaar 2013] blijkt dat:
- [bedrijf Y] vanaf 1 juli 2014 formeel de werkzaamheden heeft overgenomen van [X] B.V.
- U tijdens de zitting op 11 augustus 2014 heeft verklaard dat u ook in uw vrije tijd met de bedrijfsauto rijdt omdat u oproepbaar bent. U moet binnen een uur ter plaatse zijn. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat u met uw bedrijfsauto privéritten maakt.
(…)
Op grond van [het] bovenstaande, én van het feit dat u altijd heeft gesteld dat er geen administratie van de privékilometers werd bijgehouden, ben ik van mening dat er een bijtelling wegens privégebruik auto plaats dient te vinden.De catalogusprijs van de bestelauto met kenteken [kenteken] bedraagt € 36.806.De bijtelling bedraagt 25% van € 36.806 = € 9.201.(…)Bent u het hier niet mee eens, dan verzoek ik u mij voor het jaar 2014 een kilometeradministratie, i.c.m. uw agenda te overleggen waaruit blijkt dat u in 2014 minder dan 500 kilometer privékilometers met de bestelauto heeft gereden.”
In een brief van de inspecteur aan gemachtigde van 23 augustus 2017 is onder meer het volgende vermeld:
“Voorgenomen uitspraak op uw bezwaarschrift(…)Bezoek gerechtshof AmsterdamOp 11 augustus 2014 heeft uw cliënt een zitting bij het gerechtshof te Amsterdam bijgewoond in verband met de behandeling van het hoger beroep betreffende de aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2007 en 2009. Uit het proces verbaal van deze zitting blijkt dat uw cliënt bij zijn bezoek aan het gerechtshof gebruik heeft gemaakt van de door (…) zijn werkgever ter beschikking gestelde auto. Deze rit is gemaakt in verband met een privé aangelegenheid (zie hiervoor ook de uitspraak van rechtbank Haarlem van 20 februari 2017, nr. HAA 16/4316).”
In het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 30 maart 2018 in de zaak waarop het hoger beroep betrekking heeft is door belanghebbende onder meer het volgende verklaard:
“De rit in 2014 naar het Gerechtshof mogen ze aankaarten, maar zij moeten aantonen dat het zo is geweest. In 2014 ben ik met mijn privéauto, een Opel Corsa, naar het Gerechtshof gereden en dus niet met de bestelbus. De in het proces-verbaal van die zitting opgenomen verklaring inhoudende: “Ik rijd ook in mijn vrije tijd met de bedrijfsauto omdat ik oproepbaar ben.”, ging over de situatie in 2006.”
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is evenals in eerste aanleg of de inspecteur terecht het belastbare inkomen uit werk en woning heeft gecorrigeerd met een bijtelling ter zake van het privégebruik van de bestelauto.