Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1784, 18/00367
Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1784, 18/00367
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 mei 2019
- Datum publicatie
- 17 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:1784
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1395
- Zaaknummer
- 18/00367
Inhoudsindicatie
Waterschapsbelasting. Bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Met de enkele verklaring van haar gemachtigde dat hij het poststuk op 27 juni 2017 rond 22.30 in een postnl.bus heeft geworpen, heeft belanghebbende niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast.
Uitspraak
Kenmerk 18/00367
23 mei 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: H.M. van Vliet),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 17/5296 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 januari 2017 aan belanghebbende een aanslag waterschapsbelasting (zuiveringsheffing voor bedrijven) ad € 52,65 opgelegd.
Op 11 april 2017 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende aangemaand het verschuldigde bedrag te betalen en daarbij € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
De ontvanger heeft op 16 mei 2017 een bedrag van € 40 in rekening gebracht voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling.
Na tegen de aanmanings- en dwangbevelkosten gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 26 juli 2017, het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 15 mei 2018 heeft de rechtbank als volgt beslist:
“De rechtbank verklaart het beroep:
- voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring ongegrond;
- voor zover gericht tegen het ambtshalve genomen besluit niet-ontvankelijk.”
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 juni 2018. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2019. Ter zitting is belanghebbendes gemachtigde voornoemd verschenen en zijn namens de heffingsambtenaar M. Heyboer en I. Cömertpay verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft onder “De aanleiding tot deze procedure” de volgende feiten opgenomen (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“1. Aan eiseres is over belastingjaar 2017 een aanslag zuiveringsheffing voor bedrijven opgelegd, onder aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de aanslag). De aanslag is gedagtekend op 31 januari 2017 en heeft als vervaldatum 14 maart 2017.
2. Eiseres heeft de aanslag niet voldaan voor de vervaldatum. Daarop is de invordering van de aanslag gestart.
3. Op 11 april 2017 is door verweerder een aanmaning verzonden, waarbij tevens aanmaningskosten van € 7,- zijn opgelegd.
4. De betaling van de aanslag is op 28 april 2017 ontvangen.
5. Met het dwangbevel van 16 mei 2017 heeft verweerder aan eiseres tevens dwangbevelkosten van € 40,- opgelegd.
6. Met de brief van 28 juni 2017 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de aanmanings- en dwangbevelkosten omdat zij heeft betaald vóór ontvangst van het dwangbevel en de aanmaning haar nooit zou hebben bereikt.
7. Met de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat deze niet-ontvankelijkverklaring zowel het bezwaar voor zover gericht tegen de aanmaning als tegen het dwangbevel omvat. Verder heeft verweerder het bezwaar ambtshalve beoordeeld. Verweerder heeft de dwangbevelkosten van € 40,- laten vervallen. De aanmaningskosten van € 7,- zijn gehandhaafd.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.