Home

Gerechtshof Amsterdam, 11-06-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1991, 17/00454, 17/00457 tot en met 17/00462, 19/00024 en 19/00025

Gerechtshof Amsterdam, 11-06-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1991, 17/00454, 17/00457 tot en met 17/00462, 19/00024 en 19/00025

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
11 juni 2019
Datum publicatie
6 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:1991
Formele relaties
Zaaknummer
17/00454, 17/00457 tot en met 17/00462, 19/00024 en 19/00025

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting; omkering en verzwaring bewijslast vanwege het niet doen van de vereiste aangiften; woonplaats?

Uitspraak

kenmerken 17/00454, 17/00457 tot en met 17/00462, 19/00024 en 19/00025

11 juni 2019

uitspraak van derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[naam] , te [plaats] , Servië, belanghebbende,

gemachtigde: mr. I.J. Janssens (Martens Delissen Advocaten en belastingadviseurs te Den Haag)

tegen de uitspraak van 19 juli 2017 in de zaken met kenmerken HAA 15/717 tot en met 15/722 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur. 15/717

1 Ontstaan en loop van het geding

Jaar 2006 (rechtbank HAA 15/717, Hof 19/00024 en 19/00025)

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 november 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 65.000. Daarbij is op grond van artikel 3.153 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) bij voor bezwaar vatbare beschikking een ondernemingsverlies uit voorafgaande jaren ten bedrage van € 35.061 verrekend met het inkomen uit werk en woning, zodat het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op een bedrag van € 29.939. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 1.210.

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 november 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een maximum bijdrage-inkomen van € 30.015. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 177.

Jaar 2007 ( rechtbank HAA 15/718, Hof 17/00454)

1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 28 december 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 333.470. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 30.811.

Jaar 2008 (rechtbank HAA 15/719 en HAA 15/720, Hof 17/00457 en 17/00458)

1.3.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 14 december 2010 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 145.269. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 4.911.

1.3.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 10 december 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 356.310. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 14.918.

Jaar 2009 (rechtbank HAA 15/721, Hof 17/00459 en 17/00460)

1.4.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 7 juni 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 418.880 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 33.173. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 16.601 en is bij beschikking een verzuimboete van € 226 opgelegd.

1.4.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 7 juni 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag Zvw opgelegd, berekend naar een maximum bijdrage-inkomen van € 32.369. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 118.

Jaar 2010 (rechtbank HAA 15/722, Hof 17/00461 en 17/00462)

1.5.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 7 juni 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 426.315. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 8.082 en is bij beschikking een verzuimboete van € 226 opgelegd.

1.5.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 7 juni 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag Zvw opgelegd, berekend naar een maximum bijdrage-inkomen van € 33.189. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 62.

In alle procedures

1.6.

De inspecteur heeft bij afzonderlijk uitspraken op bezwaar met dagtekening 30 december 2014 de tegen de hiervoor genoemde (navorderings)aanslagen, heffingsrentebeschikkingen en boetebeschikkingen ingediende bezwaren ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2006 en de aanslag Zvw 2006 is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

1.7.

Op het tegen de uitspraken op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 19 juli 2017 als volgt beslist (in de uitspraak wordt belanghebbende als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’ aangeduid):

“De rechtbank:

-

verklaart de beroepen inzake de (navorderings)aanslagen 2007 tot en met 2010 ongegrond;

-

verklaart het beroep inzake de aanslagen ib/pvv en zvw 2006 (zaaknummer 15/717) gegrond;

-

vernietigt de betreffende uitspraken op bezwaar en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt daarvan;

-

vermindert de aanslag ib/pvv 2006 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang ten bedrage van € 65.000;

-

handhaaft de bijbehorende beschikking heffingsrente;

-

vernietigt de verliesverrekeningsbeschikking bij de aanslag ib/pvv 2006;

-

vernietigt de navorderingsaanslag zvw 2006 alsmede de bijbehorende beschikking heffingsrente;

-

veroordeelt verweerder tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiser[…] ten bedrage van € 2.500;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990, en

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.”

1.8.

Het hogerberoepschrift van belanghebbende is bij het Hof ingekomen op 5 september 2017. Het hoger beroep is aangevuld bij brief van 5 oktober 2017, welke brief bij het Hof is ingekomen op 6 oktober 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.9.

Bij brieven van 28 december 2018 en 31 december 2018 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2019. Belanghebbende is verschenen, vergezeld van de gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. P.W.M. Ostendorf, mr. R. Moolenburgh, drs. E. van Voorden en mr. T. Robertus. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld:

“1. In 2009 is de Belastingdienst gestart met een boekenonderzoek bij [A] B.V. (hierna: [A BV] ) naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting over de jaren 2004 tot en met 2006. Op 14 december 2010 is een eerste controlerapport uitgebracht naar aanleiding van het boekenonderzoek. Op 15 oktober 2010 is [A BV] medegedeeld dat het onderzoek zal worden uitgebreid naar 2007 en 2008.

2. [A BV] is opgericht [in] 2000. [naam bestuurder A BV] is enig bestuurder van [A BV] . De aandelen van [A BV] worden gehouden door Stichting [A] Beheer. Bestuurder van deze stichting is [naam bestuurder Stichting A Beheer] (hierna: [naam bestuurder Stichting A Beheer] ).

3. [A BV] treedt op als bemiddelaar bij de advisering over en verkoop van vennootschapsstructuren en bij de administratieve instandhouding daarvan. De activiteiten van [A BV] zijn eind 2000 gestart. De structuren die [A BV] verkocht, bestonden veelal uit een naar Nederlands recht opgerichte commanditaire vennootschap met een stichting als commanditaire vennoot en een naar het recht van het Verenigd Koninkrijk (hierna: het VK) opgerichte Limited als beherende vennoot. In sommige van de verkochte vennootschapsstructuren worden de aandelen in de Limited gehouden door een trustvennootschap opgericht naar het recht van Jersey.

4. De Limiteds werden in het Verenigd Koninkrijk (VK) opgericht door [B Ltd] (hierna: [B Ltd] ). [B Ltd] fungeert ook als postadres voor deze Limiteds en is ook degene die feitelijk de correspondentie met Britse (overheids)diensten onderhoudt. Eiser is directeur en middellijk eigenaar van de aandelen [B Ltd] .

5. [A BV] realiseert opbrengst uit de verkoop van structuren en uit hoofde van de administratieve instandhouding van de verkochte structuren. [A BV] stuurt haar afnemers jaarlijks een uitnodiging om de kosten (de jaarbijdrage) voor het in stand houden van de structuur te voldoen. Een zeer beperkt deel van de omzet wordt gerealiseerd met de verlening van administratieve diensten.

6. Tussen [A BV] en [B Ltd] zijn afspraken gemaakt over de verkoop van de structuren en de onderlinge verdeling van de gerealiseerde omzet. Deze afspraken zijn (mondeling) gemaakt bij aanvang van de bemiddeling door [A BV] ten behoeve van [B Ltd] en enkele jaren later schriftelijk vastgelegd in een vertegenwoordigingsovereenkomst per 1 januari 2008. Volgens de vertegenwoordigingsovereenkomst laat [B Ltd] de marketing, promotie, voorlichting, verkoop van vennootschapsstructuren en de administratieve instandhouding uitvoeren door [A BV] . Ten aanzien van de omzetverdeling zijn partijen overeengekomen dat:

- [B Ltd] aan [A BV] een provisie van 70% betaalt over de door [A BV] gerealiseerde verkopen, en

- [B Ltd] aan [A BV] een provisie van 30% betaalt over de jaarbijdragen die [A BV] voor [B Ltd] int.

7. De vennootschapsstructuren worden verkocht tegen vaste prijzen. De klanten die een structuur kopen, dienen ter plekke af te rekenen door bankoverschrijving of betaling middels creditcard, PIN of contant. Als klanten contant betalen, wordt het geld in een dichte enveloppe in een kluis op het kantoor gedeponeerd. Deze kluis wordt door [A BV] omschreven als ‘de kluis van [B Ltd] ’. Op de enveloppe wordt genoteerd welk bedrag erin zit en welke structuur het betreft. De kluis wordt periodiek geleegd door eiser, die ook als enige een sleutel heeft van de kluis. Aparte kwitanties van de betalingen van de klanten en/of stortingen in de kluis worden door [A BV] niet bewaard. Eiser is de enige persoon die toegang heeft tot de kluis. Iedere verkochte structuur wordt door een medewerker van [A BV] vastgelegd in een operationeel systeem, het DCO (Document Center Online ) . Op basis van de soort afgenomen structuur wordt ook de hoogte van de jaarbijdrage vastgelegd. De hoogte van de jaarbijdrage varieert van € 275 tot € 1.125. Het DCO is eigendom van [B Ltd] en dient voor [B Ltd] als controlemiddel voor de hoogte van de verschillende omzetten en derhalve als controlemiddel voor dat deel van de omzet dat [B Ltd] toekomt. Bepaalde mutaties in DCO kunnen alleen door [B Ltd] worden aangebracht en niet door [A BV] .

8. Tijdens het boekenonderzoek bij [A BV] is geconstateerd dat het kasboek slechts minimale en kleine kasmutaties registreert. In de kas zijn geen mutaties vastgelegd uit hoofde van contante verkopen van vennootschapsstructuren of jaarbijdragen. In de aangiften is geen rekening gehouden met de contante ontvangsten. [A BV] heeft tijdens het boekenonderzoek schriftelijk aan de controleurs medegedeeld dat een kasadministratie voor contante verkopen niet gevoerd wordt, omdat alle verkopen voor rekening van [B Ltd] plaatsvinden. [A BV] heeft beschreven dat klanten door contant te betalen direct betalen aan [B Ltd] en dat de volledige omzet door [A BV] in de kluis van [B Ltd] wordt gedeponeerd. Het op deze wijze aan [B Ltd] afgedragen bedrag wordt volgens [A BV] verrekend met de aan [B Ltd] verschuldigde bedragen. [A BV] heeft in de financiële administratie op geen enkele wijze een vastlegging gemaakt van de contant ontvangen omzet, de in de kluis gedeponeerd bedragen, de uit de kluis gehaalde bedragen en de afdrachten aan [B Ltd] . In de aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting van [A BV] zijn alleen per bank ontvangen omzetten verantwoord. Ongeveer de helft van de door [A BV] in haar aangiften verantwoorde omzet vóór afdracht aan [B Ltd] , betreft de verkoop van structuren. De andere helft van deze verantwoorde omzet betreft de instandhouding van de structuren. Het hiervan aan [B Ltd] afgedragen bedrag wordt als kostenpost in mindering gebracht op de omzet.

9. Het controlerapport van het boekenonderzoek bij [A BV] vermeldt het volgende over de berekening van de omzet van contante verkopen van nieuwe structuren in 2005 en 2006:

5.7.2 Afdracht aan [B Ltd]

De omzet van [A BV] is in 2005 en 2006 conform de berekende soll-positie aanzienlijk hoger dan in de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting is verantwoord. De niet in de aangifte verantwoorde omzet betreft de contant ontvangen omzet. Dit is af te leiden uit de vastleggingen in het DCO inzake de betaalwijze. Deze is niet structureel gevuld, maar indien deze gevuld is, dan blijkt dat alle niet in de aangiften verantwoorde structuren, contant betaalde structuren betreffen.

Tijdens het onderzoek zijn aan [A BV] vragen gesteld over de contante verkopen. [A BV] heeft in een brief gesteld dat alle gelden die contant worden ontvangen, worden aangenomen en aangehouden voor rekening en risico van [B Ltd] . Deze gelden zouden direct in een enveloppe in een kluis op het kantoor worden gedeponeerd en worden verrekend met de bedragen die [A BV] aan [B Ltd] op basis van haar verkopen verschuldigd is. Er is geen registratie beschikbaar van de uitgegeven kwitanties, de in de kluis gedeponeerde bedragen en de door [B Ltd] uit de kluis gehaalde gelden. Een daadwerkelijke verrekening van de contante opbrengsten met het [A BV] toekomende deel is evenmin vastgesteld.

Het door [A BV] geschetste feit dat alle contante verkopen via de kluis aan [B Ltd] worden afgestort, wordt door [B Ltd] desgevraagd tegengesproken; [B Ltd] stelt in een brief d.d. 30 maart 2010 dat alleen het aan haar toekomende deel (30%) in de kluis wordt gedeponeerd.

Mijns inziens is de verklaring van [A BV] inzake de contante omzet niet aannemelijk. Omdat uit de administratie van [A BV] niet blijkt dat een verrekening plaatsvindt van het gedeelte van de gerealiseerde omzet dat aan [A BV] toekomt, zou aldus de wijze van betaling (PIN of contant) bepalen of de omzet voor [A BV] (PIN) of voor [B Ltd] (contant) is. Dit lijkt mij onaannemelijk. Immers de handelingen voor een contante verkoop of verkoop per bank zijn identiek, op de wijze van afrekenen na. Ook is de verklaring van [A BV] niet in overeenstemming met de afspraken over de winstverdeling volgens de bepalingen in de vertegenwoordigingsovereenkomst: van elke verkochte structuur komt 70% toe aan [A BV] en van elke geïnde onderhoudsfee 30%.

Bij de berekening van de sollpositie van de omzet uit hoofde van verkoop van structuren zal ik dan ook aansluiting zoeken bij de bepalingen in de vertegenwoordigingsovereenkomst. Dit heeft tot gevolg dat bij het berekenen van de correctie op de niet aangegeven omzet rekening gehouden zal worden met een afdracht aan [B Ltd] van 30%. Wat betreft de reeds in de aangifte verantwoorde omzet sluit ik aan bij de afdracht, zoals deze is vermeld in de aangifte. De afdracht aan [B Ltd] over de niet verantwoorde omzet kan als volgt worden berekend:

Soll-positie omzet

Aangegeven omzet

Niet-aangegeven omzet

Afdracht aan [B Ltd]

A

B

C= A-B

D=30% van C

2005

€593.580

€ 191.232

€ 402.348

€120.704

2006

€ 523.660

€ 177.233

€ 346.427

€ 103.928

Tabel 5.24: afdracht [B Ltd] over niet aangegeven omzet”

10. [A BV] houdt sinds haar oprichting kantoor aan [adres 1, nr. A] te [plaats 1] . Zij huurt het gehele pand, minus één kamer, van Stichting [C] die dit huurrecht als enig actief heeft. Deze stichting huurt het pand van een derde en onderverhuurt het aan [A BV] . Eiser is enig bestuurder van, en heeft als enige toegang tot de bankrekening van deze stichting. De niet door [A BV] gehuurde kamer staat ter beschikking van eiser, die een sleutel van deze kamer heeft.

11. Bij het opleggen aan eiser van de primitieve aanslagen ib/pvv 2006, 2007 en 2008 is verweerder ervan uitgegaan dat eiser in deze jaren in het VK woonde. In de motivering van het bezwaarschrift tegen de aanslag ib/pvv 2008 van 21 maart 2011 voerde de toenmalige gemachtigde van eiser, [naam toenmalig gemachtigde van eiser / belanghebbende] , het volgende aan:

“De Belastingdienst beweert dat belanghebbende heeft gesteld dat hij in 2008 in het Verenigd Koninkrijk (VK) woonachtig is geweest.

Belanghebbende huurt weliswaar ten behoeve van [B Ltd] een huis in het VK waar hij ook privé gebruik van maakt wanneer hij om zakelijke redenen of voor vakantie in het VK verblijft. Echter waakt hij er met het oog op de fiscale regelgeving in het VK zorgvuldig voor dat hij niet meer dan maximaal 80 dagen per jaar aldaar verblijft. De stelling dat belanghebbende op grond van door hem zelf verstrekte gegevens in 2008 in het VK woonde is derhalve feitelijk onjuist.”

12. Op grond van voormelde motivering van het bezwaarschrift van 21 maart 2011 van de toenmalige gemachtigde van eiser heeft de Belastingdienst een onderzoek gestart naar de woonplaats van eiser, hetgeen heeft geresulteerd in een “Memo woonplaats [belanghebbende] ” van 2 mei 2013. Dit woonplaatsmemo luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

0 Inleiding

Over de feitelijke woonplaats van [belanghebbende] over de jaren 2007 tot en met 2009 bestaat verschil van inzicht tussen de Belastingdienst en [belanghebbende] . In dit memo hebben wij de bevindingen vastgelegd inzake een onderzoek naar de woonplaats van [belanghebbende] .

In hoofdstuk 1 van dit memo zullen wij aangeven welke uitgangspunten zijn gehanteerd bij het opleggen van aanslagen over de jaren 2007 tot en met 2010. Tevens wordt beschreven welke visie [naam toenmalig gemachtigde van eiser / belanghebbende] heeft ten aanzien van de woonplaats van [belanghebbende] , namelijk dat [belanghebbende] verbleef in het Verenigd Koninkrijk danwel Servië.

In hoofdstuk 2 zullen wij aangeven waarom wij van mening zijn dat onvoldoende aannemelijk is dat [belanghebbende] in 2007 en 2008 in het Verenigd Koninkrijk woonde. In hoofdstuk 3 zullen wij uiteenzetten op basis van welke argumenten wij van mening zijn dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [belanghebbende] in 2007, 2008 en 2009 in Servië woonachtig was. In hoofdstuk 4 zullen wij beschrijven, waarom wij van mening zijn dat de stelling van [belanghebbende] dat hij maximaal 30 nachten per jaar in Nederland heeft verbleven, danwel in 2009 geen sprake was van persoonlijke en economische banden met Nederland onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Wij zullen in hoofdstuk 5 afsluiten met een conclusie over de feitelijke woonplaats van [belanghebbende] .

(…)

2 Woonplaats in Verenigd Koninkrijk?

[naam toenmalig gemachtigde van eiser / belanghebbende] heeft namens [belanghebbende] bezwaar aangetekend tegen de opgelegde bezwaren. In deze bezwaarfase is echter geen eenduidige, consistente informatie aangereikt door [naam toenmalig gemachtigde van eiser / belanghebbende] danwel [belanghebbende] over de woonplaats van [belanghebbende] in 2007 en 2008. Dit zullen wij nader toelichten.

2.1

Informatie van belastingplichtige in bezwaarfase

Zoals beschreven, was op het moment van opleggen van de aanslagen IB 2007 en IB 2008

bij de Belastingdienst niet bekend dat [belanghebbende] in de periode 2006 tot en met 2008 mogelijk in Servië zou hebben gewoond. In zijn brief d.d. 21 maart 2011 stelt [naam toenmalig gemachtigde van eiser / belanghebbende] dat [belanghebbende] in oktober 2010 in correspondentie met de Belastingdienst inzake [B Ltd] heeft aangegeven dat hij in Servië woonde. [belanghebbende] heeft in oktober 2010 inderdaad een adres in Servië opgegeven, echter dat betekent geenszins dat [belanghebbende] met het bekendmaken van dit adres succesvol kan betogen dat hij in 2007 en 2008 in Servië woonde.

Ten aanzien van de woonplaats van [belanghebbende] geeft [naam toenmalig gemachtigde van eiser / belanghebbende] in zijn brief d.d. 21 maart 2011 aan dat [belanghebbende] , ondanks dat hij aldaar een woning huurt, ervoor waakt dat hij meer dan 80 dagen per jaar in het Verenigd Koninkrijk verblijft. In de bewuste brief wordt echter niet aangegeven waar [belanghebbende] in 2007 en 2008 dan wel woonde.

Naar aanleiding van de informatie in de brief van 21 maart 2011 is bij de bezwaar-inspecteur behoefte ontstaan nader onderzoek te doen naar de feitelijke woonplaats. Immers door de stelling dat [belanghebbende] maximaal 80 dagen per jaar in het Verenigd Koninkrijk verblijft en daarbij niet aan te geven waar [belanghebbende] in 2008 woonachtig was, is het niet duidelijk wat de woonplaats van [belanghebbende] in dat jaar was. Omdat de woonplaats bepalend kan zijn voor de fiscale behandeling van [belanghebbende] en met hem verbonden lichamen, is nader onderzoek naar deze woonplaats uitgevoerd.

De bezwaarinspecteur heeft vervolgens vragen gesteld met als doel duidelijkheid te krijgen over de woonplaats(en) van [belanghebbende] in de periode vanaf 2002. In reactie op de gestelde vragen (brief 14 juni 2011) geeft [belanghebbende] aan dat hij nooit gesteld of gepretendeerd heeft ergens anders dan in Nederland te wonen. Met klem willen wij dit bestrijden. Uit diverse bronnen is ons gebleken dat [belanghebbende] dit wel degelijk heeft gedaan. Enkele voorbeelden daarvan zijn:

- Adres op de aangifte inkomstenbelasting 2002: een adres in het Verenigd Koninkrijk;

- Berichten aan curator; medegedeeld dat hij in het Verenigd Koninkrijk woont;

- Postadres voor de bank; post wordt naar diverse adressen in het Verenigd Koninkrijk verzonden;

- [D BV] ; geadresseerd aan [belanghebbende] aan [adres 2] in [plaats 2 te Engeland] .

In dezelfde brief geeft [belanghebbende] aan dat hij zich gaarne aansluit bij de conclusie van de Belastingdienst dat hij in 2008 in het Verenigd Koninkrijk woonde. In aanvulling daarop geeft hij aan dat er geen reden is te twijfelen aan het standpunt van de Belastingdienst (ingenomen in brief d.d. 14 december 2010) dat hij in de periode 2002 tot en met eind 2010 niet in Nederland heeft gewoond.

Op een later moment in dezelfde brief geeft [belanghebbende] aan dat hij ergens in de periode “[…] 2008, 2009 en 2010 en de periode daarvoor [...]” is verhuisd van het ene adres in Servië naar het andere adres. Tevens geeft hij in de brief aan dat hij minder dan negentig dagen per jaar in het Verenigd Koninkrijk verblijft.

Aldus kan gesteld worden dat [belanghebbende] richting de Belastingdienst niet eenduidig is in zijn uitspraken over zijn woonplaats. Nadere vragen die in de bezwaarfase door de inspecteur zijn gesteld over zijn woonplaats in onder andere de jaren 2007 en 2008 zijn door [belanghebbende] niet beantwoord, omdat hij van mening is dat de Belastingdienst die periode heeft onderzocht en dat mocht de inspecteur nieuw onderzoek willen doen, dat [belanghebbende] liever ziet dat de inspecteur dit onderzoek buiten hem om uitvoert. In dit kader is van belang dat de inspecteur deze vragen heeft gesteld, nadat in de bezwaarfase grote onduidelijkheden zijn gerezen over de woonplaats van [belanghebbende] in de periode 2007 en 2008.

2.2

Informatie uit derdenonderzoeken en strafrechtelijk onderzoek

Na het opleggen van de aanslag IB 2008 op 14 december 2010 is door de Belastingdienst aanvullend onderzoek gedaan naar de woonplaats van [belanghebbende] , onder andere ingevuld middels het instellen van derdenonderzoeken. Uit deze derdenonderzoeken blijkt dat op basis van aanwezigheid van [belanghebbende] in Nederland op bepaalde dagen in 2007 en 2008 gesteld kan worden dat [belanghebbende] in die jaren niet in het Verenigd Koninkrijk woonde. De bevindingen van deze onderzoeken zijn nader uitgewerkt in paragraaf 3.4 van dit document.

Tevens is informatie verkregen uit het door de FIOD uitgevoerde strafrechtelijk onderzoek in 2010, waarbij [belanghebbende] diverse malen als verdachte is gehoord. In enkele verhoren heeft [belanghebbende] uitspraken gedaan over zijn woonplaats. Zo heeft [belanghebbende] onder andere verklaard:

“In 2002 of 2003 ben ik in Engeland gaan wonen op [adres 3] in [plaats 2 te Engeland] [...]. Ik heb daar anderhalf of tweeenhalfjaar gewoond. Daarna heb ik gewoond op [adres 4 te Engeland] […]. Vanaf begin 2007 ben ik aan [adres 2] in [plaats 2 te Engeland] gaan wonen, daar heeft in de tijd een overloop in gezeten met het vorige adres. [...] Na de geboorte van [naam zoon belanghebbende] verbleef ik gedurende een maand of drie, vier regelmatig aan [adres 5 te Nederland] . [...] Sinds 2006 of 2007 heb ik het adres [adres 6] in [plaats 3] in Servië als adres dat bij de Servische overheid van mij bekend is. [...] Sinds 2007 huurt [naam persoon 1] een woning aan [adres 7, nr. A] in [plaats 4 te Servië] . Daar verblijf ik regelmatig als ik niet in Engeland verblijf. Samengevat ben ik vanaf 2002 tot heden in het buitenland woonachtig geweest, met name in Servië en Engeland. [...]” Verhoor [kenmerk] d.d. [datum]

Op basis van de uitspraken in het verhoor gaan wij ervan uit dat [belanghebbende] van mening is dat hij in ieder geval tot en met 2006/2007 in het Verenigd Koninkrijk heeft gewoond. De stelling die door zijn advocaat en hemzelf wordt ingenomen dat hij ervoor waakt meer dan 80 dagen in het Verenigd Koninkrijk door te brengen, strookt niet met deze verklaring. Ergens in 2006/2007 zou [belanghebbende] , naar eigen zeggen, naar Servië zijn verhuisd.

2.3

Samenvattend

Nu zowel [naam toenmalig gemachtigde van eiser / belanghebbende] als [belanghebbende] lijken aan te geven dat [belanghebbende] in 2007 en 2008 niet in het Verenigd Koninkrijk heeft gewoond en dit ondersteund wordt middels bevindingen verkregen uit (na 14 december 2010) ingestelde derdenonderzoeken en [belanghebbende] tegenover de FIOD verklaart ergens in 2006 of 2007 een adres in Servië te hebben dat bij de Servische overheid als zijn adres bekend is, is onze conclusie dat bij het opleggen van de aanslagen 2007 en 2008 ten onrechte het uitgangspunt is gehanteerd dat [belanghebbende] in het Verenigd Koninkrijk woonachtig was in de desbetreffende jaren.

In zijn brief d.d. 14 juni 2011 geeft [belanghebbende] aan dat, in zijn optiek, de Belastingdienst niet terug kan komen op het ten aanzien van de woonplaats ingenomen standpunt. Dit is een onjuist standpunt. Onze conclusie dat [belanghebbende] in 2007 en 2008 niet in het Verenigd Koninkrijk woonachtig was, is gebaseerd op informatie die wij tot onze beschikking hebben gekregen nádat de bewuste aanslagen zijn opgelegd. Dit zogenoemde nieuw feit rechtvaardigt het innemen van een nieuw standpunt.

3 Woonplaats is niet gelegen in Servië

Zoals beschreven, wordt namens [belanghebbende] onder andere gesteld dat [belanghebbende] vanaf ongeveer het jaar 2006/2007 zou wonen in Servië. Op basis van een aantal argumenten, zijn wij van mening dat deze stelling onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Wij zullen dit nader toelichten in de paragrafen 3.1 tot en met 3.4.

3.1

Opgegeven adressen

Zoals is beschreven in paragraaf 2.2 heeft [belanghebbende] ten aanzien van zijn woonplaats in een verhoor ( [kenmerk] ) verklaard dat hij in de periode 2006/2007 is verhuisd naar Servië. Uit door ons ingestelde derdenonderzoeken blijkt echter dat [belanghebbende] vanaf het jaar 2006 woonadressen heeft opgegeven bij derde partijen, welke allen buiten de landsgrenzen van Servië liggen.

Uit een ingesteld derdenonderzoek bij de Gemeente […] zijn documenten verkregen welke door [belanghebbende] zijn verstrekt bij de aanvraag van een nieuw paspoort in 2009. Bij de Gemeente […] heeft [belanghebbende] in [maand] 2009 een nieuw paspoort gekregen. Daarbij heeft hij een notariële akte van nationaliteit overhandigd, waarin is vermeld dat hij op [datum] 2009 (datum van opmaken van akte) woonde op [adres 2] in [plaats 2] , Verenigd Koninkrijk .

Verder blijkt uit diverse derdenonderzoeken dat [belanghebbende] als adres nimmer het adres in Servië heeft opgegeven. Als [belanghebbende] adressen opgeeft zijn het adressen in Nederland of het Verenigd Koninkrijk. Ter onderbouwing, enkele voorbeelden:

-

[bank 1] (vanaf april 2005 tot december 2006 [adres 4 te Engeland] , daarna [adres 2 te Engeland] );

-

Creditcard [bank 1] (tot maart 2005 [adres 8 te Nederland] , tot juli 2007 [adres 4 te Engeland] , vanaf mei 2007 [adres 2 te Engeland] );

-

[naam vereniging] (ledenlijst 2011 [adres 2 te Engeland] , op de ledenlijst over de jaren 2007 tot en met 2009 is het adres [adres 10] in [plaats 1 te Nederland] vermeld);

-

[naam ziekenhuis] (in 2008: [adres 2 te Engeland] );

-

[naam bedrijf 1] (vanaf febr 2009: [adres 2 te Engeland] );

-

Gemeente […] , verklaring notaris (april 2009: [adres 2 te Engeland] );

-

[D BV] (facturen uit 2005 tot en met 2009: [adres 2 te Engeland] );

-

[naam bedrijf 2] (vanaf april 2008: [adres 2 te Engeland] );

-

Huisarts [naam huisarts] (2008 en 2010: [adres 2 te Engeland] );

-

[naam verzekeringsmaatschappij 1] : (januari 2004 tot en met juni 2010: [adres 8 te Nederland] ).

Gezien deze constateringen rijst de vraag of [belanghebbende] zijn uitspraken over een mogelijke woonplaats in Servië heeft gedaan nadat hij in 2010 is benaderd door de Britse en/of Nederlandse fiscus.

3.2

Belastingheffing in Servië

Indien iemand in een land verblijft, is het gebruikelijk dat hij/zij in het desbetreffende land belasting betaalt over het (wereld)inkomen. Bij diverse gelegenheden heeft [belanghebbende] aangegeven dat hij geen belasting betaalt in Servië.

In verhoor [kenmerk] verklaart [belanghebbende] tegenover twee opsporingsambtenaren van de FIOD dat hij over de via [A] BV ontvangen contante bedragen nergens aangifte voor de inkomstenbelasting doet. Niet in Nederland en niet in het Verenigd Koninkrijk. [belanghebbende] legt in het verhoor uit dat de desbetreffende inkomsten niet naar het Verenigd Koninkrijk gaan en dat hij als gevolg daarvan aldaar niet belastingplichtig is. Naar eigen zeggen zou hij in Servië graag belasting betalen, maar lukt dat niet. Overigens is niet bekend over welke inkomensbestanddelen hij in Servië belast wil worden.

In verhoor [kenmerk] door twee opsporingsambtenaren van de FIOD vertelt [belanghebbende] dat hij nergens ter wereld belasting betaalt. Naar eigen zeggen betaalt hij in Servië, ondanks dat hij een boekhouder en een advocaat heeft ingeschakeld, geen belasting.

In een brief aan de Belastingdienst d.d. 14 juni 2011 beschrijft [belanghebbende] dat in de landen waar hij woonruimte ter beschikking heeft, geen sprake is van belasting op zijn inkomen en hij in die landen niet belastingplichtig is. [belanghebbende] schrijft dat hij in het Verenigd Koninkrijk niet belastingplichtig is, omdat hij minder dan negentig dagen per jaar in dat land verblijft. In Servië is hij niet belastingplichtig, omdat het wereldinkomen in Servië niet wordt belast, aldus [belanghebbende] .

Geconcludeerd kan aldus worden dat [belanghebbende] geen belasting heeft betaald over zijn (wereld) inkomen in Servië, ondanks dat hij claimt in dat land te wonen vanaf 2006/2007.

3.3

Woonruimte en verblijf onvoldoende aannemelijk

[belanghebbende] heeft omtrent zijn woonplaats een aantal uitspraken gedaan, danwel zaken op schrift gezet. Zo heeft [belanghebbende] in een verhoor ( [kenmerk] ) door twee opsporingsambtenaren van de FIOD verteld dat hij sinds 2006 of 2007 het adres [adres 6] in [plaats 3] , Servië opgeeft als adres bij de Servische overheid. Ook geeft hij aan al jaren een aanvraag voor een verblijfsvergunning te hebben lopen.

De opmerking in het verhoor ( [kenmerk] ) over de lopende aanvraag voor een verblijfsvergunning sluit overigens niet aan op de stelling van [naam toenmalig gemachtigde van eiser / belanghebbende] dat [belanghebbende] ten aanzien van het jaar 2009 beschikte over verblijftitels in Servië (brief 18 april 2012).

In een brief aan de Belastingdienst d.d. 14 juni 2011 geeft [belanghebbende] aan: “[...] voor 2008, 2009 en 2010 en de periode daarvoor, alleen ben ik bijvoorbeeld ergens in de periode in Servië verhuisd van [adres 9] naar [adres 7, nr. A] maar weet ik niet meer precies op welke datum.”

Het verblijf aan [adres 6] kan [belanghebbende] niet onderbouwen middels achterliggende documenten, daar hij voor het desbetreffende adres geen huur betaalt (bron: verhoor [kenmerk] ). In het bewuste verhoor geeft [belanghebbende] aan dat op het adres ene [naam persoon 2] , van wie [belanghebbende] niet weet hoe je haar naam spelt, woont. [belanghebbende] zou op dat adres kunnen verblijven, als hij dat wenst. In de brief van 14 juni 2011 geeft [belanghebbende] aan dat de eigenaar van het bewuste pand waarschijnlijk de familie [naam familie] is.

Wat betreft een eventuele verblijfsvergunning kan worden opgemerkt dat de inspecteur [belanghebbende] in de bezwaarprocedure heeft gevraagd naar dergelijke documenten. [belanghebbende] heeft slechts een document overgelegd waaruit is op te maken dat hij een tijdelijk visum heeft tot 3 mei 2011. Voorts is er een afgiftestempel met de datum 14 april 2011. Er zijn geen stukken overgelegd, waaruit blijkt dat [belanghebbende] in 2007, 2008 en/of 2009 (of jaren daarvoor) al een aanvraag heeft gedaan voor een al dan niet permanente verblijfsstatus in Servië.

Voorts geeft [belanghebbende] aan dat [naam persoon 3] sinds 2007 een woning aan [adres 7, nr. A] in [plaats 4 te Servië] huurt en dat hij daar regelmatig verblijft als hij niet in het Verenigd Koninkrijk verblijft (verhoor [kenmerk] ). In een brief aan de Belastingdienst op 14 juni 2011 stelt [belanghebbende] dat hij de woning huurt. Als bijlage bij deze brief zouden huurkwitanties zijn gevoegd, deze zijn echter niet bijgevoegd. Per brief d.d. 5 oktober 2011 heeft collega [naam collega] gevraagd deze stukken alsnog te overgeleggen. Tot op heden zijn deze stukken echter niet ontvangen.

In een verhoor door opsporingsambtenaren van de FIOD verklaart [naam persoon 3] over haar woonplaats het volgende ( [kenmerk] ):

In 2004 heb ik tot na de zomer gewoond op het adres [adres 10] in [plaats 1] gewoond. Daarna ben ik aan [adres 1] gaan wonen, denk op [nr. C] . Daar heb ik gewoond tot en met februari 2007. In februari 2007 ben ik aan [adres 5] in [plaats 1] gaan wonen. In september of oktober 2009 ben ik definitief in Servië gaan wonen aan [adres 7, nr. B] in [plaats 4 te Servië] . Er staat meestal [adres 7, nr. A] als adres in Servië, maar dat is een misverstand, daar ben ik onlangs achter gekomen.

In de periode tussen februari 2006 en februari 2007 was ik veel bij [voornaam belanghebbende] in Engeland, maar heb ik ook wel in Nederland voor [A BV] gewerkt.

In de periode eind 2007 tot februari 2009 ben ik wel een paar keer naar Servië, Kroatië en Engeland heen en weer gereisd. Voor mijn gevoel woonde ik niet echt in Nederland, of dat juridisch ook zo gezien moet worden weet ik niet.

[naam persoon 3] heeft tevens in een brief aan de Belastingdienst d.d. 14 juni 2011 aangegeven dat zij de woning [adres 7, nr. A] pas huurt vanaf mei 2009. Daarvoor zou zij op een ander adres in Servië hebben gewoond. Voor de volledigheid merken wij op dat de uitspraken van [naam persoon 3] over haar woonplaats in de brief van 14 juni 2011 in tegenspraak zijn met hetgeen zij heeft verklaard in haar verhoor ( [kenmerk] ) tegenover de opsporingsambtenaren van de FIOD. Ongeacht tegenover wie [naam persoon 3] de waarheid spreekt, richting de Belastingdienst of de FIOD, uit haar verhaal is af te leiden dat zij in 2007 en 2008 voornamelijk verbleef in Nederland en dat zij ergens in 2009 naar Servië is verhuisd. Overigens wordt dit onderbouwd door mutaties op haar bankrekening (PIN-betalingen) en telefoonrekeningen. Ook [naam persoon 3] heeft geen huurkwitanties van het woonadres aan [adres 7] overhandigd. Ook uit haar bankrekening zijn geen mutaties af te leiden welke duiden op huur van het desbetreffende pand of (langdurig) verblijf in Servië.

3.4

Verblijven in hotels in Servië

In de administratie van [A] BV over 2008 is een declaratie aangetroffen van reis- en verblijfkosten van een reis naar Servië in de zomer van 2008. Deze reis is onder andere gemaakt door [belanghebbende] en [naam persoon 3] . Er worden onder andere kosten gedeclareerd voor een verblijf van hen beiden in een hotel in Servië in de periode 18 juni 2008 tot en met 21 juni 2008 en de periode 28 juni 2008 tot en met 2 juli 2008. Ze hebben verbleven in [naam hotel] in [plaats 4 te Servië] .

Het bewuste hotel in [plaats 4 te Servië] ligt op nog geen acht kilometer van het adres waar [belanghebbende] zou verblijven in [plaats 3 te Servië] , danwel bij [naam persoon 3] in [adres 7] en/of [adres 9] . Gezien het verblijf in het hotel is het niet aannemelijk dat [belanghebbende] en/of [naam persoon 3] in die periode een eigen woonruimte ter beschikking hadden in en/of nabij [plaats 4 te Servië] , zoals zij hebben gesteld.

Overigens is ook aan de hand van de telefoonrekeningen van zowel [belanghebbende] als [naam persoon 3] vast te stellen dat zij beiden vanuit Nederland via Duitsland naar Servië zijn gereisd en vervolgens weet zijn teruggekeerd naar Nederland. Deze reisroute maakt een woonplaats in Servië niet aannemelijk.

3.5

Samenvattend

[belanghebbende] heeft op diverse momenten de stelling ingenomen dat hij ergens vanaf het jaar 2006/2007 zou zijn verhuisd naar Servië. Wij zijn van mening dat deze stelling onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Allereerst heeft [belanghebbende] in Nederland bij diverse bedrijven en instanties een woonadres opgegeven, welk adres ook betrekking heeft op de jaren 2007, 2008 en 2009. Wij hebben geen enkele keer geconstateerd dat [belanghebbende] een adres in Servië heeft opgegeven.

Daarnaast is van belang dat [belanghebbende] op geen enkele wijze aannemelijk kan maken dat hij in 2007, 2008 en/of 2009 huur heeft betaald voor adressen waar hij zou hebben gewoond. Hij geeft aan dat hij kon verblijven voor niets of dat de huur door [naam persoon 3] zou worden betaald. [naam persoon 3] heeft echter tegenover de FIOD verklaard dat zij eind 2009 definitief naar Servië is vertrokken en in 2007 en 2008 voornamelijk in Nederland verbleef.

Tevens hebben wij geconstateerd dat [belanghebbende] en [naam persoon 3] in de zomer van 2008 enkele weken in een hotel in [plaats 4 te Servië] hebben verbleven. Dit hotel bevond zich op nog geen acht kilometer van de door [belanghebbende] aangehaalde woonadressen van hemzelf en/of [naam persoon 3] . Aan de hand van gedeclareerde bonnen en telefoongegevens is vastgesteld dat de reis naar Servië vanuit Nederland plaatsvond. Na afloop van het verblijf is men ook teruggereisd naar Nederland. Waarom zou iemand die op dat moment stelt in Servië te wonen, vanuit Nederland naar Servië reizen en daar vervolgens enkele weken in een hotel verblijven?

Tot slot is van belang dat [belanghebbende] geen enkel document kan overhandigen waaruit blijkt dat in 2007, 2008 en/of 2009 een aanvraag voor een permanente verblijfstatus in behandeling was, danwel dat hij beschikte over een verblijfstitel. Slechts een tijdelijk visum voor het voorjaar van 2011 is ons overhandigd. Indien iemand woonachtig is in een land, is die persoon aldaar belastingplichtig. Ten aanzien van [belanghebbende] geldt echter dat hij in Servië niet belastingplichtig is. Volgens zijn eigen zeggen zou hij in Servië wel belasting willen betalen, maar is dat niet mogelijk.

Aldus zijn wij van mening dat [belanghebbende] zijn stelling dat hij in 2007, 2008 en 2009 in Servië woonde onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.

4 Woonplaats is Nederland

5 Conclusie woonplaats

3 Geschil in hoger beroep

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing