Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-06-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2244, 17/00426, 17/00427

Gerechtshof Amsterdam, 27-06-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2244, 17/00426, 17/00427

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
27 juni 2019
Datum publicatie
6 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:2244
Formele relaties
Zaaknummer
17/00426, 17/00427

Inhoudsindicatie

Toeristenbelasting; belanghebbende verzorgt het hele jaar een veerdienst en wordt door de gemeente (voor de jaren 2014 en 2015) betrokken in de heffing van (dag)toeristenbelasting; vgl. de uitspraak van 2 mei 2017 van dit Hof (ECLI:NL:GHAMS:2017:2579) (voor het jaar 2013); vereiste aangiften? Redelijke schatting?

Uitspraak

kenmerken 17/00426 en 17/00427

27 juni 2019

uitspraak van derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [plaats] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. B.M.W. Zegers,

tegen de uitspraken van 17 juli 2017 in de zaken met kenmerken HAA 16/3979 en HA 16/3980 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waterland, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 april 2015 respectievelijk 30 april 2016 aan belanghebbende voor de jaren 2014 en 2015 aanslagen dagtoeristenbelasting opgelegd van respectievelijk € 75.000 en € 82.500 (hierna: de aanslagen).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken, gedagtekend 4 juli 2016, de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 17 juli 2017 heeft de rechtbank de daartegen door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep van belanghebbende is bij het Hof ingekomen op 28 augustus 2017 en is aangevuld bij brief van 26 september 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 5 september en 9 november 2018 zijn bij het Hof nadere stukken van belanghebbende ingekomen.

1.6.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2018. De zaak met procedurenummer 18/00441 is daarbij gelijktijdig behandeld. Namens belanghebbende is verschenen haar gemachtigde voornoemd. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen A.J. Griethuysen en L. Bakker. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij brief van 27 november 2018 aan partijen is verzonden.

1.7.

Na opening van het onderzoek ter zitting is één van de raadsheren door belanghebbende gewraakt. Het wrakingsverzoek is bij beslissing van 26 november 2018 door de wrakingskamer van het Hof ter behandeling verwezen naar de wrakingskamer van Hof Den Haag. De wrakingskamer van Hof Den Haag heeft het wrakingsverzoek behandeld op de zitting van 21 december 2018. Bij beslissing van 11 januari 2019 is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het wrakingsverzoek.

1.8.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2019. De zaak met procedurenummer 18/00441 is daarbij gelijktijdig behandeld. Namens belanghebbende is verschenen haar gemachtigde voornoemd. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen A.J. Griethuysen en L. Bakker. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

De onderhavige zaken zijn gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van belanghebbende in de zaak met nr. 18/00441. Al hetgeen in die zaak is gesteld en aangevoerd wordt ook geacht in de onderhavige zaken te zijn gesteld en aangevoerd (en omgekeerd).

2 2. Feiten

2.1.

In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is in deze uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.

“1. Eiseres vaart in de jaren 2014 en 2015 het gehele jaar een veerdienst tussen [plaats 1] en [plaats 2] . Personen die naar [plaats 2] varen hebben voor de boottocht ofwel rechtstreeks bij eiseres een kaartje gekocht, ofwel een kaartje gekocht bij het in [plaats 3] gevestigde bedrijf [Y BV] .

2. Bij [Y BV] kan een kaartje worden gekocht voor de […] Tour. De website vermeldt over deze excursie de volgende informatie:

“Tijdens deze […] Tour bezoekt u [naam locatie] , het pittoreske windmolendorp met zijn typische groene houten huizen en pakhuizen. Hier zullen we een bezoek brengen aan een werkende windmolen. Andere hoogtepunten van deze tour zijn onder andere het beroemde en levendige vissersdorp [plaats 1] (waar we een kaasfabriek bezoeken en u tijd heeft voor de lunch in een traditioneel visrestaurant). We maken een boottocht van of naar het voormalige eiland [plaats 2] waar we een bezoek zullen brengen aan een traditionele klompenmaker.”

3. Personen die een kaartje hebben gekocht voor deze excursie en per boot naar [plaats 2] gaan, worden door eiseres naar [plaats 2] gevaren.

4. Verweerder heeft op 21 januari 2015 aan eiseres een brief verzonden met de volgende inhoud:

“Binnenkort worden de aanslagen dagtoeristenbelasting 2014 opgelegd. Om deze aanslagen op te kunnen leggen heb ik uw aangifte nodig.

Aangiftebiljet

U kunt aangifte doen door het bijgaande aangifteformulier in te vullen en terug te sturen. Ik verzoek u om het aangiftebiljet duidelijk in te vullen en te ondertekenen.

Uw aangifteformulier verwacht ik voor 28 februari 2015 van u te ontvangen.

(…)”

5. Ter zake van het jaar 2015 heeft verweerder op 18 januari 2016 aan eiseres een soortgelijke brief verzonden, waarbij als datum waarop het aangifteformulier moet zijn ontvangen, 29 februari 2016 is aangegeven.

6. Vanwege het in beide gevallen uitblijven van de aangifte heeft verweerder bij brieven van 5 maart 2015 en 7 maart 2016 eiseres wederom verzocht aangifte te doen vóór de jaren 2014 onderscheidenlijk 2015, en deze voor 19 maart 2015 onderscheidenlijk

21 maart 2016 in te dienen.

7. Vanwege het in beide gevallen uitblijven van de aangifte heeft verweerder bij brieven van 14 april 2015 en 23 maart 2016 eiseres opnieuw verzocht aangifte te doen voor de jaren 2014 onderscheidenlijk 2015, en verzocht deze aangiften vóór 23 april 2015 onderscheidenlijk 20 april 2016 in te dienen. In beide brieven merkt verweerder op dat indien aan dit laatste verzoek tot het doen van aangifte geen gevolg wordt gegeven, ambtshalve de grondslag zal worden geschat en op basis daarvan een aanslag zal worden opgelegd.

8. Verweerder heeft met dagtekening 30 april 2015 aan eiseres ambtshalve een aanslag toeristenbelasting voor het jaar 2014 opgelegd naar een belastinggrondslag van 150.000 (personen). Ter zake van het jaar 2015 heeft verweerder met dagtekening 30 april 2016 aan eiseres ambtshalve een aanslag toeristenbelasting opgelegd naar een belastinggrondslag van 150.000 (personen).”

Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd. Het Hof zal dan ook van die feiten uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

In geschil is of de aanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd, en zo ja, of deze terecht zijn berekend naar een belastinggrondslag van 150.000 (personen).

4 Beoordeling van het geschil

5 5. Kosten

6 Beslissing