Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2423, 18/00149, 18/00150, 18/00151, 18/00152

Gerechtshof Amsterdam, 09-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2423, 18/00149, 18/00150, 18/00151, 18/00152

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 juli 2019
Datum publicatie
19 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:2423
Formele relaties
Zaaknummer
18/00149, 18/00150, 18/00151, 18/00152

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting; specifieke zorgkosten en kosten levensonderhoud kind; het niet beantwoorden van door de inspecteur hierover gestelde vragen rechtvaardigt het vermoeden dat belanghebbende niet in staat is deze kosten te onderbouwen, zodat sprake is van een nieuw feit als bedoeld in artikel 16, eerste lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen

Uitspraak

kenmerken 18/00149 tot en met 18/00152

9 juli 2019

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[naam] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. M. Dorgelo (Switchlegal te Amsterdam),

tegen de uitspraak van 16 februari 2018 in de zaken met kenmerken HAA 16/5955, 17/178, 17/727 en 17/728 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft bij beschikking van 30 mei 2016 het verzamelinkomen (inkomen uit werk en woning) van belanghebbende voor het jaar 2011 (nader) vastgesteld op € 13.465.

1.1.2.

De inspecteur heeft bij beschikking van 30 mei 2016 het verzamelinkomen (inkomen uit werk en woning) van belanghebbende voor het jaar 2012 (nader) vastgesteld op € 13.190.

1.1.3.

De inspecteur heeft bij beschikking van 30 mei 2016 het verzamelinkomen (inkomen uit werk en woning) van belanghebbende voor het jaar 2013 (nader) vastgesteld op € 12.872.

1.1.4.

De inspecteur heeft met dagtekening 28 mei 2016 voor het jaar 2014 aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.269 en daarbij belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen vorenbedoelde beschikkingen en navorderingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 21 november 2016 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de in 1.1.1 tot en met 1.1.3 vermelde beschikkingen afgewezen. Bij uitspraak van (eveneens) 21 november 2016 heeft de inspecteur de onder 1.1.4 vermelde navorderingsaanslag en daarop gebaseerde beschikking belastingrente gehandhaafd. Daartegen is beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft bij de uitspraak van 16 februari 2018 de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft op 29 maart 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld en dat bij brief van 26 april 2018 nader gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Namens belanghebbende is op 15 april 2019 een brief ontvangen met een verzoek om uitstel van de zitting. Dit verzoek is bij brief van het Hof van 16 april 2019 afgewezen, met de mededeling dat gemachtigde ter zitting de gelegenheid krijgt op het verzoek een toelichting te geven.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2019. Belanghebbende is verschenen met zijn gemachtigde. Namens de inspecteur zijn verschenen J. Marsman en mr. drs. B.J.E. Lodder. Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaak van belanghebbende en die van [naam persoon 1] (kenmerken 18/00145 t/m 18/00148). Partijen hebben verklaard in te stemmen met gelijktijdige behandeling van hun zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1.1. Eiser heeft op 29 mei 2012 aangifte ib/pvv voor het jaar 2011 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.342. In de aangifte is, na toepassing van de drempel, een bedrag van € 3.123 wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking genomen. Met dagtekening 3 augustus 2012 heeft verweerder conform de ingediende aangifte de aanslag ib/pvv 2011 opgelegd.

1.2.

Op 19 juni 2013 heeft eiser de aangifte ib/pvv voor het jaar 2012 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.238. In de aangifte is, na toepassing van de drempel, een bedrag van € 2.952 wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking genomen. Met dagtekening 19 juli 2013 heeft verweerder conform de ingediende aangifte de aanslag ib/pvv 2012 opgelegd.

1.3.

Op 15 maart 2014 heeft eiser de aangifte ib/pvv voor het jaar 2013 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.358. In de aangifte is een persoonsgebonden aftrek van in totaal € 2.514, bestaande uit € 355 kosten levensonderhoud kind jonger dan 21 jaar van € 355 en na toepassing van de drempel, een bedrag van € 2.159 wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking genomen. Met dagtekening 9 mei 2014 heeft verweerder conform de ingediende aangifte de aanslag ib/pvv 2013 opgelegd.

1.4.

Op 5 maart 2015 heeft eiser de aangifte ib/pvv voor het jaar 2014 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.641. In de aangifte is, na toepassing van de drempel, een bedrag van € 1.628 wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking genomen. Met dagtekening 12 mei 2015 heeft verweerder conform de ingediende aangifte de aanslag ib/pvv 2014 opgelegd.

1.5.

De bovengenoemde aangiften ib/pvv zijn ingediend door de toenmalige belastingconsulent van eiser (hierna: de belastingconsulent, ook wel: [naam belastingconsulent] ).

In mei 2014 is verweerder een onderzoek gestart naar het aangiftegedrag van de belastingconsulent. In 2015 heeft verweerder vanuit een oud klantenbestand uit 2009 nogmaals een onderzoek ingesteld naar het aangiftegedrag van de belastingconsulent.

1.6.

Naar aanleiding van de uitkomsten van dit laatste onderzoek heeft verweerder bij afzonderlijke brieven van 10 maart 2016 aan eiser vragen gesteld over de in zijn aangiften opgenomen aftrekposten. Eiser heeft hierop niet gereageerd. Verweerder heeft bij brief van 25 april 2016 medegedeeld voornemens te zijn navorderingsaanslagen op te leggen. Ook op deze brieven heeft eiser niet gereageerd. Bij brieven van 9 mei 2016 heeft verweerder aan eiser een mededeling navorderingen verstuurd waarop door eiser eveneens niet is gereageerd.

1.7.

Verweerder heeft daarop op 18 mei 2016 de navorderingsaanslagen ib/pvv over de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014 opgelegd. Verweerder heeft hierbij de door eiser in aftrek gebrachte uitgaven voor specifieke zorgkosten buiten aanmerking gelaten. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op achtereenvolgens € 13.465 (2011), € 13.190 (2012), € 12.872 (2013) en € 18.269 (2014).

1.8.

Tot de gedingstukken behoort een op ambtseed afgelegde verklaring van [naam werknemer Belastingdienst] , als [functiebenaming] werkzaam bij de Belastingdienst te [plaats] . Deze verklaring luidt, voor zover hier van belang:

“(…) In mei 2014 ontving de Belastingdienst een signaal dat er wellicht ten onrechte

aftrekposten waren opgevoerd in een door belastingconsulent [naam belastingconsulent] voor één van zijn klanten ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Dit signaal was afkomstig van een belastingplichtige die tegenover een medewerker van de Belastingdienst verklaarde dat de in haar aangifte opgevoerde zorgkosten in werkelijkheid niet waren gemaakt. De aangifte was, aldus de belastingplichtige, ingevuld door [naam belastingconsulent] uit [plaats 2] . Zoals bij dit soort signalen gebruikelijk, is vervolgens getracht het klantenbestand van deze consulent in kaart te brengen om zo een beeld te krijgen van de aantallen onjuist ingediende aangiften. Dit bleek aanvankelijk niet mogelijk omdat [naam belastingconsulent] geen gebruik maakt een zogenaamd beconnummer. Bovendien werden de aangiften ingediend via frequent wisselende ip-adressen waarvan de tenaamstelling meestal niet was op te vragen. Daarom leek het aanvankelijk dat er geen sprake was van georganiseerde systeemfraude; via de ip-adressen waarmee de aangiften waren ingestuurd, kwamen slechts enkele aangiften bij de Belastingdienst binnen. In augustus 2014 waren toch 387 aangiften in beeld die mogelijk door [naam belastingconsulent] waren ingediend. Er kon echter niet met zekerheid gezegd worden dat deze aangiften door [naam belastingconsulent] waren ingestuurd en evenmin was zeker of de opgevoerde PGA onjuist was. Een bestand waarvan met zekerheid gezegd kon worden dat het alleen klanten van [naam belastingconsulent] betrof, kon toen nog niet gemaakt worden. Daarom is begin 2015 besloten om voor 25 tot 30 aangiften uit het bestand van 387 aangiften een verzoek om informatie te sturen. Hieruit bleek dat vaak gecorrigeerd moest worden in de persoonsgebonden aftrek.

Gedurende het jaar 2015 kwamen er opnieuw signalen dat [naam belastingconsulent] onjuiste aangiften indiende voor zijn klanten. Deze signalen kwamen van belastingplichtigen die op het retourformulier van aan hen verzonden verzoeken om informatie, aangaven dat de aangifte was ingevuld door [naam belastingconsulent] . Ook nu was er sprake van ip-adressen die slechts enkele malen gebruikt waren voor het insturen van aangiften inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen. Pas eind 2015 is het gelukt een bestand samen te stellen met daarin de gegevens van 1.336 klanten van [naam belastingconsulent] . Op dat moment was echter het overgrote deel van de voor deze belastingplichtigen ingediende aangiften al behandeld door het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst. Voor deze aangiften zijn begin 2016 in veel gevallen verzoeken om informatie verstuurd, om zo de eventueel opgevoerde aftrekposten alsnog te kunnen beoordelen. Deze beoordelingen hebben in veel gevallen geresulteerd in navorderingsaanslagen.

Doordat er in veel gevallen sprake was van wisselende (vaak buitenlandse) ip-adressen, kon slechts door middel van meerdere queries van de ip-adressen die op naam staan van [naam belastingconsulent] en/of op meerdere dagen door [naam belastingconsulent] gebruikt zijn, een compleet klantenbestand worden samengesteld.

mei 2014 eerste signaal dat door [naam belastingconsulent] mogelijk onjuiste aangiften worden gedaan

augustus 2014 387 mogelijke klanten in beeld

begin 2015 steekproef 25-30 aangiften

gedurende 2015 verzamelen informatie over klanten en ip-adressen

eind 2015 zo compleet mogelijk klantenbestand (1.336 klanten) vervaardigd

[datum] 2016 [naam belastingconsulent] aangehouden door de FIOD

maart 2016 vragenbrieven verstuurd aan belastingplichtigen”.

Het Hof constateert met de inspecteur dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat sprake is van een viertal navorderingsaanslagen die 18 mei 2016 zijn opgelegd, aangezien het gaat om een drietal op de voet van artikel 21c, eerste lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) genomen voor bezwaar vatbare beschikkingen inhoudende een nadere vaststelling van het verzamelinkomen en één navorderingsaanslag, welke beschikkingen op andere data zijn genomen dan in de uitspraak van de rechtbank is vermeld. Voor het overige zijn de hiervoor vermelde feiten door partijen niet bestreden en zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.

2.2.

In een brief van de inspecteur aan belanghebbende van 10 maart 2016 over de aangifte IB/PVV 2011 is onder meer het volgende vermeld:

“U hebt in uw aangifte bepaalde kosten afgetrokken. Op het formulier in de bijlage ziet u om welke kosten het gaat. Vul dit formulier in en stuur het samen met de gevraagde bewijsstukken aan mij op.”

Vergelijkbare brieven zijn verzonden voor de jaren 2012 tot en met 2014.

2.3.

In een brief van de inspecteur aan belanghebbende van 12 april 2016 over de aangiften IB/PVV 2011 tot en met 2014 is onder meer het volgende vermeld:

“ (…)

In de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2011, 2012, 2013 en 2014 hebt u resp. € 3.123, € 2.952, € 2.159 en € 1.628 inzake uitgaven voor specifieke zorgkosten in mindering gebracht. En in de aangifte 2013 een bedrag van € 355 voor uitgaven levensonderhoud kinderen jonger dan 21 jaar. In de brief van 10 maart 2016 is u om nadere informatie gevraagd inzake genoemde verleende aftrek.

U hebt niet op deze brieven gereageerd. (…)”

2.4.

In het verweerschrift in hoger beroep is onder meer het volgende vermeld:

“(…) belanghebbende [heeft] op 17 november 2017 (…) een verzoek om ambtshalve herziening van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2011, 2012, 2013 en 2014 (…) ingediend (…). Naar aanleiding van dit verzoek (…) is (…) verzocht om overlegging van bewijsstukken inzake de opgevoerde aftrekpost Uitgaven voor specifieke zorgkosten.De belanghebbende heeft hierop niet inhoudelijk gereageerd, er zijn geen bewijsstukken overgelegd.”

2.5.

Bij brief van het Hof van 17 januari 2019 is belanghebbende uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep.

2.6.

In de brief van de gemachtigde van 15 april 2019 is onder meer het volgende vermeld:

“Namens cliënten (…) en [belanghebbende] (…) stel ik mij (…).Ik verzoek u (…) mij een kopie van de dossiers te doen toekomen en om uitstel te verlenen voor mondeling behandeling zodat ik de dossiers kan bestuderen en samen met cliënten pleidooi kan opstellen.”

2.7.

Blijkens het daarvan opgestelde proces-verbaal is ter zitting van het Hof onder meer het volgende over het verzoek van gemachtigde van 15 april 2019 verklaard:

De gemachtigde van belanghebbenden verklaart (…)

Ik handhaaf mijn eerder gedane verzoek om uitstel van de zitting. Ik ben pas eergisteravond met belanghebbenden in contact gekomen en heb niet de beschikking over het complete procesdossier; de uitspraken van de rechtbank heb ik niet, wel de pro forma bezwaarschriften en enige correspondentie. Kortom, ik ben niet compleet geïnformeerd.

Het Hof houdt mij voor dat de uitspraken waarvan hoger beroep dateren van februari 2018. Waarom hebben belanghebbenden pas eergisteren een gemachtigde ingeschakeld? Het Hof wijst mij erop dat het aan belanghebbenden is om voor dit laattijdig inschakelen een aanvaardbare reden te geven. Ik antwoord als volgt. In de eerste plaats benadruk ik dat belanghebbenden kwetsbaar zijn. Belanghebbenden zijn ziek en ze zijn onvoldoende geïnformeerd over hun rechten; ze weten bijvoorbeeld niet dat ze in verweer kunnen komen en dat ze kunnen worden bijgestaan door een advocaat. Verder moet worden meegewogen dat sprake is van een groot achterliggend belang. Bij de rechtbank zijn naar ik meen met bijna 170 andere belastingplichtigen procesafspraken gemaakt. De desbetreffende beroepen zijn ingetrokken en de uitkomst van deze twee hoger beroepsprocedures vindt ambtshalve toepassing in de ingetrokken zaken. Juist om die reden behoeft de verdediging in deze twee zaken extra aandacht. Er moet met deze achterliggende ‘belanghebbenden’ rekening worden gehouden.

Het Hof zet vraagtekens bij de door mij aangedragen argumenten. In dit verband wijst het Hof mij erop dat door belanghebbenden ingediende hogerberoepschriften uitvoerig zijn gemotiveerd en dat belanghebbenden zich in eerste aanleg hebben laten bijstaan door [naam gemachtigde in eerste aanleg] . Het Hof verzoekt nogmaals om toe te lichten waarom belanghebbenden mij kennelijk eergisteren pas hebben benaderd. Ik antwoord als volgt. Ik vertegenwoordig ook [naam belastingconsulent] . [naam belastingconsulent] heeft destijds de aangiften van belanghebbenden ingevuld. [naam belastingconsulent] wordt ervan verdacht, kort gezegd, op grote schaal onjuiste aangiften te hebben gedaan. Ik ben zijn advocaat in de strafzaak. Tijdens het doornemen van de strafzaak met [naam belastingconsulent] bleek dat belanghebbenden geen vertegenwoordiging hadden. Ook kwam ik toen erachter dat de mondelinge behandeling van de hoger beroepen van belanghebbenden vandaag staat gepland. [naam belastingconsulent] is een nieuwe klant van mij. Ik ben via [naam belastingconsulent] op de hoogte gekomen van deze zitting. Op de vraag van het Hof op welke wijze [naam belastingconsulent] dan op de hoogte was van deze zitting, antwoord ik dat ik dit niet weet; ik heb hier geen informatie over. Samengevat is het dus als volgt gegaan: ik kwam bij een nieuwe klant ( [naam belastingconsulent] ) en kom tijdens een gesprek over zijn strafzaak erachter dat nog twee andere zaken spelen waarin geen vertegenwoordiging blijkt te zijn. Dat belanghebbenden geen vertegenwoordiging hebben, heeft te maken met genoemde kwetsbaarheid. Verder zijn boven hun hoofden allerlei procesafspraken met andere belastingplichtigen gemaakt. Ook de belangen van deze andere belastingplichtigen moeten worden verdedigd. Op een vraag van het Hof wat de reden was voor [naam belastingconsulent] om mij in te lichten over deze zaken, antwoord ik dat de uitkomst van deze procedures van belang kan zijn voor de uitkomst van de strafzaak van [naam belastingconsulent] . De verdediging is namelijk dat [naam belastingconsulent] geen onjuiste aangiften heeft gedaan. Uit de verklaring van belanghebbende [naam belanghebbende] volgt dat [naam belastingconsulent] door hem zelf op de hoogte is gesteld van deze zitting. Ik weet niet op welke wijze [naam belastingconsulent] op de hoogte is gekomen van de zitting betreffende belanghebbende [naam persoon 1] . Ik denk dat hij heeft aangenomen dat de zaken bij elkaar hoorden. Belanghebbenden gingen ook samen in hoger beroep.

Het antwoord van belanghebbenden op de vraag van het Hof naar de gang van zaken omtrent het instellen van hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank, vul ik als volgt aan. Ik vermoed dat gemachtigde [naam gemachtigde in eerste aanleg] hoger beroepen heeft ingesteld om de deadline te redden en dat [naam persoon 2] dit vervolgens heeft gemotiveerd.

(…)

Op de vraag van het Hof of ik ook namens de andere belastingplichtigen die hun beroep bij de rechtbank hebben ingetrokken optreed, antwoord ik dat dit formeel niet het geval is. Ik ben niet door hen benaderd noch ben ik gemachtigd om namens hen het woord te voeren. Ik acht het evenwel voorstelbaar dat via de bij de rechtbank gemaakte procesafspraken ik toch kan worden beschouwd als de gemachtigde van de overige belastingplichtigen. In zoverre zou ik de eerdere vraag van het Hof dus met een ‘ja’ willen beantwoorden.

De inspecteur

(…)

Het Hof verzoekt mij te reageren op het uitstelverzoek van belanghebbenden. Het overviel ons. Belanghebbenden hebben zelf hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank en zij hebben de beschikking over het complete procesdossier. Dit had aan de gemachtigde ter beschikking kunnen worden gesteld. Wat ons betreft gaat de zitting bij ontbreken van een duidelijke verklaring waarom de gemachtigde zo laattijdig door belanghebbenden is ingeschakeld gewoon door.

Ik stel mij op het standpunt dat de in beroep met gemachtigde [naam gemachtigde in eerste aanleg] gemaakte procesafspraken met betrekking tot de overige belastingplichtigen zijn komen te vervallen. De procesafspraken zijn vastgelegd in de processen-verbaal van de zittingen bij de rechtbank op 8 maart 2017 en 28 juli 2017. Ik wijs in dit verband op de aan de pleitnota gehechte brief van 28 augustus 2018. Met de intrekking van de beroepen van de bijna 170 belastingplichtigen zijn de aan die belastingplichtigen opgelegde belastingaanslagen onherroepelijk vast komen te staan.

De voorzitter stelt belanghebbenden de vraag door wie de nagenoeg gelijkluidende motivering van het door hen ingestelde hoger beroep is geschreven. Nadat de zitting voor beraadslaging geschorst is geweest, stelt de voorzitter voorts aan belanghebbenden de vraag [griffier: ieder afzonderlijk; belanghebbende [naam belanghebbende] heeft op verzoek van de voorzitter voor de duur van het antwoord van belanghebbende [naam persoon 1] de zaal verlaten] of zij i) bekend zijn met bij brief van 17 januari 2019 verzonden uitnodiging voor deze zitting en zo ja ii) of, en zo ja met wie, zij hierover contact hebben gehad.

(…)[naam persoon 1] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt.

De gronden van hoger beroep zijn geschreven door een kennis, een man met de voornaam [naam persoon 2] , woonachtig in [plaats 3] . Deze persoon heeft verstand van de wet. Via mijn toenmalig gemachtigde [naam gemachtigde in eerste aanleg] ben ik op de hoogte gekomen van de beslissing van de rechtbank.

Ik ben bekend met de brief van 17 januari 2019 die de voorzitter mij voorhoudt. Ik weet niet wat toen is gebeurd. Wellicht heb ik met iemand over deze brief contact gehad. Maar misschien ook niet. Ik weet het niet meer. Ik heb veel problemen gehad. Ook psychische problemen. Mijn relatie is stuk gegaan en ik ben gescheiden. Ik ben daardoor dingen vergeten.

(…)

Op een vraag van het Hof wanneer ik voor het laatst contact heb gehad met [naam belastingconsulent] antwoord ik als volgt. Ik weet dat niet meer precies. Dit jaar of vorig jaar? Ook dat weet ik niet meer.

(…)[naam belanghebbende] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt.

Ik begrijp en spreek Nederlands. Ik weet niet wie de gronden van het hoger beroep heeft geschreven. Via mijn toenmalig gemachtigde [naam gemachtigde in eerste aanleg] ben ik op de hoogte gekomen van de beslissing van de rechtbank. Het zou kunnen dat hij de motivering van het hoger beroep voor zijn rekening heeft genomen. Ik ben niet bekend met de door [naam persoon 1] genoemde persoon [naam persoon 2] te [plaats 3] .

Ik ben bekend met de brief van 17 januari 2019 die de voorzitter mij voorhoudt. Ik heb over deze brief contact gehad met [naam belastingconsulent] . Het Hof vraagt in welk verband dit contact heeft plaatsgevonden. Ik heb [naam belastingconsulent] de brief getoond. Hij heeft mij toen gezegd dat ik hier moest verschijnen. Verder niets. Op een vraag van het Hof of ik daarna nog contact heb gehad met [naam belastingconsulent] , antwoord ik dat ik hem af en toe bel voor een praatje.”

3 3. Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of het verzamelinkomen voor de jaren 2011 tot en met 2013 (1.1.1 tot en met 1.1.3) alsook de navorderingaanslag voor 2014 (1.1.4) terecht en naar niet te hoge bedragen zijn vastgesteld.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing