Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2494, 18/00262

Gerechtshof Amsterdam, 18-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2494, 18/00262

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 juli 2019
Datum publicatie
31 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:2494
Zaaknummer
18/00262

Inhoudsindicatie

Beroep op proceskostenvergoeding. Proceshandelingen zijn feitelijk verricht door belanghebbende namens zijn gemachtigde. In dit geval doet zich dan ook een situatie voor als in Hoge Raad 3 juni 2016, nr. 15/04616, ECLI:NL:HR:2016:1035. Derhalve geen sprake van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, onderdeel a Bpb.

Uitspraak

Kenmerk 18/00262

Zevende enkelvoudige belastingkamer

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

(gemachtigde: [Y] )

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/5086 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 13 april 2018 in het geding tussen

belanghebbende

en

inzake de uitspraak op bezwaar betreffende een beschikking op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken.

Partijen hebben het Hof toestemming gegeven om zonder zitting op het hoger beroep te beslissen. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten en mondeling uitspraak gedaan.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Gronden

1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak bekend als [adres] te [plaats] voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld. Belanghebbende is genothebbende van deze onroerende zaak.

Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt, bij uitspraak op bezwaar is de beschikking gehandhaafd waarop belanghebbende beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de vastgestelde waarde verminderd en een proceskostenveroordeling van € 9,10 (reiskosten) toegekend. Belanghebbendes verzoek om schadevergoeding is door de rechtbank afgewezen.

2. In hoger beroep verzoekt belanghebbende (evenals bij de rechtbank) om proceskosten-, reiskosten- en schadevergoeding.

3. De van de zijde van belanghebbende in de bezwaar- en (hoger)beroepsprocedure afkomstige stukken zijn ingediend door “ [Y] ”, een handelsnaam van [Y1] Belanghebbende is directeur-enig aandeelhouder van [Y2] , welke B.V. op haar beurt enig bestuurder is en 100% van de aandelen bezit van [Y1]

3. De proceshandelingen in onderhavige zaak zijn feitelijk verricht door [X] . In dit geval doet zich dan ook een situatie voor als in Hoge Raad 3 juni 2016, nr. 15/04616, ECLI:NL:HR:2016:1035. De Hoge Raad heeft in dat arrest overwogen:

‘Van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, letter a, Bpb is geen sprake in een geval waarin feitelijk de belastingplichtige zelf optreedt in zijn zaak, ook al geschiedt dit namens een rechtspersoon (vgl. HR 11 mei 2012, nr. 11/03010, ECLI:NL:HR:2012:BW5409, BNB 2012/210)’

4. In dezen is derhalve geen sprake van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). Belanghebbende heeft geen recht heeft op vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

5. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank terecht de reiskostenvergoeding heeft toegekend overeenkomstig het Bpb. Het Hof ziet geen aanleiding hiervan met toepassing van artikel 2, derde lid, Bpb af te wijken.

6. De rechtbank heeft over de schadevergoeding het volgende in overweging gebracht:

‘18. De rechtbank wijst eisers verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank is van oordeel dat eiser de omvang van de door hem naar eigen zeggen geleden schade niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat verweerder de aangepaste WOZ-waarde op grond van de Wet WOZ (hetgeen onder meer blijkt uit artikel 37b van de Wet WOZ) dient door te geven aan onder andere de Belastingdienst. Daarnaast is niet gebleken dat eiser dergelijke – naar het oordeel van de rechtbank zelfs: hoge – kosten voor het laten corrigeren van zijn aangifte inkomstenbelasting zal moeten maken.’

7. Het Hof onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en maakt de ervoor gebezigde gronden tot de zijne. Belanghebbende heeft zijn verzoek om schadevergoeding in hoger beroep niet nader onderbouwd.

8. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. Er dient te worden beslist als hiervoor (onder “Beslissing”) is weergegeven.

De mondelinge uitspraak is gedaan op 18 juli 2019 door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.