Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2557, 18/00519

Gerechtshof Amsterdam, 02-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2557, 18/00519

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 juli 2019
Datum publicatie
24 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:2557
Formele relaties
Zaaknummer
18/00519
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:5

Inhoudsindicatie

Fiscaal procesrecht. Ontvankelijkheid bezwaar. Informatiebeschikking. Verzoek om aanhouding.

Uitspraak

Kenmerk 18/00519

2 juli 2019

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S. Bharatsingh),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/4823 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 oktober 2016 met betrekking tot de over de jaren 2004 tot en met 2014 op te leggen (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de AWR vastgesteld (hierna: de informatiebeschikking).

1.2.

Na tegen de informatiebeschikking door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 22 september 2017, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens – aldus die uitspraak (zakelijk weergegeven) – het ontbreken van de gronden van het bezwaar.

1.3.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 30 juli 2018 het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard

1.4.

Het door belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 september 2018, aangevuld bij brief van 6 november 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en aangevuld.

1.5.

Bij fax van 20 juni 2019 heeft belanghebbendes gemachtigde verzocht om aanhouding van de op 25 juni 2019, te 09.55 uur geplande mondelinge behandeling. Het verzoek om aanhouding is door het Hof afgewezen hetgeen belanghebbendes gemachtigde is medegedeeld bij brief van 21 juni 2019. Bij fax van 25 juni 2019, ontvangen door het Hof om 09.46 uur, heeft belanghebbendes gemachtigde het Hof medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen en “dat er in deze aan het oordeel van uw Hof wordt gerefereerd”.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2019. Aldaar is van de zijde van belanghebbende met kennisgeving aan het Hof niemand verschenen. Van de zijde van de inspecteur zijn verschenen mrs. O.C.W. Pos en M.G.M. op ’t Root. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiser is geboren [in 1939] en is ongehuwd. Hij heeft over de onderhavige jaren, 2004 tot en met 2014, geen aangiften inkomstenbelasting ingediend. Eiser heeft ook geen uitnodiging tot het doen van aangifte ontvangen.

2. Nederlandse rekeninghouders bij [A BANK] hebben in 2015 (mogelijk eerder) van deze bank een brief ontvangen omdat zij niet hebben aangetoond dat zij het tegoed van hun [A BANK] bankrekening in Nederland hebben aangegeven (of daarvoor zijn ingekeerd).

Om een juiste belastingheffing te verkrijgen, heeft de Nederlandse overheid [A BANK] te Zwitserland op 23 juli 2015 verzocht om een overzicht van de [A BANK] rekeninghouders te overleggen die een woonadres in Nederland hebben en die ondanks het schriftelijk verzoek van [A BANK] onvoldoende hebben aangetoond dat zij aan de belastingwetgeving gehoor geven (Groepsverzoek Zwitserland, bijlage 23).

Verzocht is om de volgende gegevens: voor-na(a)m(en), achternaam, woonadres,

geboortedatum, bankrekeningnummer(s), saldo op deze rekeningnummers op 1 februari 2013, 1 januari 2014 en 31 december 2014.

3. De Zwitserse autoriteiten hebben de rekeninghouders in kennis gesteld van het feit dat Zwitserland voornemens is informatie van zijn/haar rekening(en) te versturen naar Nederland en heeft (via een vertegenwoordiger) in Zwitserland bezwaar/beroep kunnen aantekenen tegen de verstrekking waarbij hij/zij kenbaar heeft kunnen maken dat gegevensverstrekking op grond van een groepsverzoek niet zou mogen, sprake zou zijn van een zogenoemde ‘fishing expedition’ en/of dat niet zou zijn voldaan aan het uitputtingsbeginsel. De beroepstermijn tegen het voorgenomen besluit van de Zwitserse autoriteiten om gegevens uit te wisselen is op 27 november 2015 geëindigd.

4. Bij brief van 18 december 2015, met bijlagen, is verweerder door de Zwitserse fiscale autoriteiten geïnformeerd dat eiser houder is van een buitenlandse bankrekening. Het betreft een rekening met nummer [1234567890] bij de Zwitserse [A BANK] . Bij brief van 5 februari 2018 heeft het onderdeel van de Belastingdienst Central Liaison Office ( [B] ) de gemachtigde van verweerder nader toegelicht hoe de Belastingdienst aan de gegevens van eiser is gekomen (bijlage 25). De voormelde rekening staat op naam van [X] , geboortedatum [in 1939] , adres [te Z] . Eiser staat volgens de Gemeentelijke Basis Administratie ingeschreven op dit adres.

5. Eiser is uit de bestanden bij de Belastingdienst door verweerder geïdentificeerd als enig mogelijke rekeninghouder. De Nederlandse Belastingdienst heeft aansluitend onderzocht of de ontvangen inlichtingen, rekeninghouders betreffen die al aangifte hebben gedaan van hun Zwitserse vermogen. Eiser heeft van deze bankrekeningen geen opgaaf gedaan in een aangifte inkomstenbelasting over de betreffende jaren.

6. Naar aanleiding van deze informatie zijn door verweerder vragen gesteld aan

eiser (dagtekening 9 februari 2016) en is hem verzocht om het formulier “Verklaring vermogen in het buitenland” in te vullen en de gevraagde gegevens te overleggen voor

8 maart 2016.

7. Eiser heeft niet inhoudelijk gereageerd op deze verzoeken om informatie en heeft geen gegevens overgelegd.

8. In de brief van 9 mei 2016 verzoekt gemachtigde opnieuw om uitstel tot 28 juni 2016. Dit uitstel wordt verleend in de brief van 17 mei 2016.

9. In de brief van 18 mei 2016 verzoekt de gemachtigde aan verweerder om stukken te sturen waaruit onomstotelijk blijkt dat eiser een tekening heeft aangehouden bij [A BANK] in Zwitserland.

10. Verweerder reageert hierop met de brief van 15 juli 2016. Een afschrift van die brief gaat ook naar eiser. Verweerder wijst op de informatieplicht en wijst erop dat eiser de gegevens kan opvragen bij [A BANK] Postfach [NUMMER] .

11. Omdat de gevraagde informatie niet wordt ontvangen wordt met dagtekening

25 oktober 2016 een informatiebeschikking 2004 tot en met 2014 afgegeven. Daarin wordt eiser nogmaals een termijn van 6 weken verleend om de gevraagde informatie (de ingevulde “Verklaring vermogen in het buitenland”) te verstrekken.

12. Op 1 december 2016 wordt het (pro forma) bezwaarschrift tegen deze beschikking ontvangen.

13. Op 12 januari 2017 stuurt verweerder een ontvangstbevestiging van het bezwaar met het verzoek om het bezwaar te motiveren voor 9 februari 2017.

14. Op 9 februari 2017 stuurt verweerder een rappel en wijst nogmaals op het vormverzuim, namelijk het ontbreken van de motivering van het bezwaar. Verzocht wordt om te reageren voor 23 februari 2017.

15. Op 20 februari 2017 reageert de gemachtigde via een e-mailbericht met het verzoek om

uitstel te verlenen tot 23 maart 2017. Verweerder verleent uitstel tot 23 maart 2017.

16. Op 22 maart 2017 verzoekt de gemachtigde met verwijzing naar het nog lopende WOB-verzoek om nader uitstel te verlenen voor de motivering van het bezwaar.

17. In de brief van 22 maart 2017 verleent verweerder nogmaals uitstel tot 3 mei 2017.

18. Op 1 mei 2017 verzoekt de gemachtigde opnieuw om uitstel tot 1 juni 2017.

Dit uitstel wordt verleend.

19. Op 24 mei 2017 doet de gemachtigde nogmaals een verzoek om uitstel tot

29 juni 2017.

20. Verweerder reageert hierop met de brief van 29 mei 2017. Gemachtigde wordt nog een laatste maal in de gelegenheid gesteld om voor 7 juni 2017 de motivering in te dienen. Verweerder wijst erop dat het bezwaarschrift niet ontvankelijk zal worden verklaard indien de motivering voor die datum niet is ontvangen.

21. De gemachtigde verzoekt op 6 juni 2017 om uitstel tot 4 juli 2017.

22. Verweerder laat op 9 juni 2017 weten dat er “ten laatste male” uitstel wordt verleend tot 23 juni 2017.

23. Omdat de motivering van het bezwaarschrift uitblijft, doet de inspecteur met

dagtekening 22 september 2017 uitspraak op het bezwaarschrift. Omdat het bezwaar niet werd gemotiveerd en de gronden van het bezwaar onbekend zijn is het bezwaar tegen de informatiebeschikking niet-ontvankelijk verklaard.

24. Bij brief van de griffier van deze rechtbank van 31 oktober 2017 is eiser verzocht de gronden van het beroep met betrekking tot het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar aan te vullen. Eiser heeft in de aanvulling op het beroepschrift van 21 december 2017 laten weten geen rekening in het buitenland te hebben. De gevraagde aanvulling van de gronden van het beroep noch gegevens of informatie van de Zwitserse bank zijn daarbij overgelegd.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in het bezwaar.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting niets toegevoegd.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing